juistheid en keurigheid der teekening verdienen evenzeer, als de hooge ernst, die er in spreekt, onbepaalden lof. Waar dat woord ingang vindt in de harten, daar is er een goed zaad in uitgestrooid, dat goede vruchten belooft. - In de Brieven over het lot, dat den Bijbel is te beurt gevallen en over hetgeen hij bewerkt heeft (bl. 73-151), die nog vervolgd moeten worden, vinden wij denzelfden bekwamen Schrijver niet terug. Zij zijn dan ook niet oorspronkelijk, maar naar het Hoogduitsch bewerkt. Hoeveel goeds er ook in vervat zij, de vorm, waarin het ons wordt opgedischt, beviel ons minder. De brieven zijn ook over het algemeen te kort, en de zamenhang is niet overal even helder. - Belangrijk zijn ons weder voorgekomen de Berigten omtrent de Protestantsche Kerk in Neêrlands Indië, die wij ten slotte ontvangen (bl. 155-162). Het Overzigt der Nederlandsche Evangelische Zendelingposten in Oost-Indiën (bl. 163-169), door den Inspector van rhijn gegeven, beantwoordt aan het doel, waartoe het gegeven werd. En wat hier overigens nog voorkomt: Aanprijzing van liefdadigheid jegens de armen in het moederland (bl. 170-173), Toespraak, gehouden bij het leggen van den eersten steen aan de Willemskerk te Batavia, door den Gouverneur-Generaal baud, thans Minister van Koloniën (bl. 174, 175), en dichtregelen: bloemen op het kerkhof (bl. 176), verdient, als bladvulling, de ingeruimde plaats.
Wij hebben genoeg gezegd, bij zoo beperkte ruimte, als waarover wij beschikken kunnen, om den inhoud van deze tweede aflevering aan onze lezers te doen kennen.