romanesk genoeg vinden. Maar met den Vertaler stemmen wij over het algemeen in, wanneer hij zegt: ‘De karakters zijn van het begin af tot het einde toe met eene naauwkeurige getrouwheid volgehouden, en de tafereelen, die ons geschetst worden, zijn van zoodanigen aard, dat zij ons, zonder iets van het gezochte te bezitten, het welk men niet zonder grond aan menigen roman te laste mag leggen, het alledaagsche leven voorstellen zoo als het is, en ons niet verplaatsen in eene maatschappelijke wereld, die haren oorsprong alleen aan eene meer dan al te welige verbeeldingskracht te danken heeft.’ Een roman behoeft geen zedepreek te zijn, maar het is te prijzen, zoo er ongemerkt eene zedeles in ligt opgesloten; misschien zal bij maria's karakter en gedrag in het binnenste van sommige lezeressen wel eens eene beschuldigende stem zich laten hooren, die de toepassing op eigen hart en daden voorhoudt. Het is juist dat minder romaneske maar natuurlijke der geteekende karakters, wat aan het verhaal waarde bijzet; en mogt de onwil, bij het lezen als van zelven opgewekt door maria's wijze van handelen, waarschuwen tegen een gebrek, wat zeker, in verschillende wijzigingen, niet onder de geheel vreemde gebreken behoort, dan zou het boek, behalve eenige uren van uitspanning, ook een wezentlijk nut hebben verschaft.
Van beide boeken zijn de vignetten zeer middelmatig; van de Overburen hoogst onbehagelijk. Moet er een prentje zijn, waarom dan niet gezorgd, dat het beter zij?