Adolf van Meliskerke bij het beleg van Middelburg. Een Verhaal uit den tachtigjarigen oorlog, door P. Koster. II Deelen. Te Amsterdam, bij C.F. Stemler. 1846. In gr. 8vo. 496 bl. f 4-90.
Wanneer gij eenen ‘oorspronkelijken Nederlandschen historischen Roman’ ziet aangekondigd, wed dan, al staat het niet op den titel, gerust tien tegen één, dat hij uit den grooten worstelstrijd onzer vaderen tegen de Spaansche overheersching, en wel uit het tijdvak vóór het bestand, is ontleend, en nog eens tien tegen één, dat hij zeer weinig om het lijf heeft. Deze twee boekdeeltjes zullen u niet doen verliezen. Die ze zich voor eenen historischen Roman laat aanrekenen, vindt zich bedrogen; want zij bezitten er niets van, dan den uiterlijken vorm, een verdicht verhaal, dat zich min of meer aan enkele voorvallen en personen uit de geschiedenis vastknoopt. Vraagt men nu, of de laatsten in een valsch licht worden gesteld... och neen! maar of hunne karakters worden ontwikkeld, of de Schrijver hen in situatiën weet te brengen, waarin de koele (of, gelijk zeker iemand bijzonder behagen schept te schrijven: nuchtere) geschiedkenner hen ook nameloos zou herkennen - ook neen! Trouwens, behalve vargas, die nog al op den voorgrond staat, bekleeden de historische personen slechts eene ondergeschikte rol. En behalve het beleg en de overgave van Middelburg, benevens een paar scheepsgevechten, vooral de slag bij Romerswaal, zijn ook geene geschiedkundige voorvallen ingevlochten.
De hoofdpersoon van het verhaal: adolf van meliskerke, aanvoerder van eene bende boeren tegen de Spanjaarden, is een model van dapperheid, edelmoedigheid en ridderlijkheid. Zijn zoogbroeder emanuel, die in het grootste gedeelte van den Roman den Spanjaard dient, schijnt ons wat al te droefgeestig, droog en Jan-salieächtig voor eenen krijgsman van dien tijd. De gezworen vijand van adolf, alonzo de avanda, zijn medeminnaar, een afschuwelijke valschaard, verdient niet, dat hij zoo herhaaldelijk door zijnen edelmoedigen tegenstander gespaard wordt. De vrouwelijke hoofdpersoon treedt slechts nu en dan op den voorgrond, en het schijnt den Schrijver ontbroken te hebben aan genoegzame vinding,