zoo aan het Gouvernement, als aan de Staten Generaal ter toetsing overlatende, meenen wij hier alleen te moeten aanmerken, dat, wanneer er zulk eene conversie mogt plaats grijpen, het zou behooren te geschieden onder aanbod van vollen afleg van kapitaal en intrest aan zoodanige houders van Inschrijvingen op het Grootboek of certificaten, als niet mogten verkiezen, hunne schuldvordering, laste den Staat, geheel of gedeeltelijk geconverteerd te zien in schuldbrieven, laste de Koloniën, al ware het, dat die 200 perceelen voor de betaling dier schuldbrieven wierden gehypothekeerd.
Het werk van a.b. strabbe, getiteld: Vernieuwd licht des Koophandels, was reeds sedert ruim eene halve eeuw bekend. Vele herdrukken, de latere zelfs met verbeteringen en bijvoegselen, vooral door den Heer j. van wijk, rz., verrijkt, hebben sedert het licht gezien. Nog vollediger is de tegenwoordige uitgaaf door den Heer witlage, waarvan hier het eerste stuk wordt aangekondigd, bevattende de Koopmansrekeningen; terwijl de Wisselrekening in het tweede of laatste stuk zal worden opgenomen. Dat dit werk uitgebreide verdiensten bezit, behoeven wij niet aan te toonen, maar men vergunne ons een paar teregtwijzingen. Bl. 18 staat:
‘Een last heeft 30 mudden of zakken, of 1000 (lees 3000) koppen.’ Dit is eene dadelijk in het oog vallende drukfout, die bij de achteraan gevoegde Errata niet verbeterd is.
Bl. 131 lezen wij:
‘De hooge of lage koers van den intrest hangt voornamelijk af 1o. enz. 4o. van wetsbepalingen.’ Waarop, onder aan de bladzijde, staat aangeteekend:
‘(*) In Engeland, Frankrijk (wet van 3 Sept. 1807), Oostenrijk, Pruissen en Saksen zijn Wetsbepalingen, waarbij in Burgerlijke 5% en in Handelsbedrijven 6% interest is geoorloofd.
In Beijeren ⅛% in de week, dat is 6½%, van Wissels. Voor zoo verre wij weten, bestaan in de Nederlandsche Wetboeken daaromtrent geene bepalingen.’ Hieruit zou volgen, dat men tegenwoordig bij ons ook boven de 5% in burgerlijke, en boven de 6% in handelszaken, zou mogen bedingen. Doch art. 1804 van het Burg. Wetb. zegt wel: ‘De bij overeenkomst bedongen interessen mogen de wettelijke te boven gaan, in alle de gevallen waarin de wet zulks niet verbiedt.’ Maar in de uitgave van het Burg. Wetb. onder