van den jenever waar is, is niet minder waar van dergelijke brasserijen en zwelgerijen: het einde draagt den last.
Van de stukken, die de Volksbode ons aanbiedt, komen ons die: het raadsel van den waren rijkdom, naar aanleiding van Spreuken XVIII:7, en over de verpligting om den schijn des kwaads te vermijden, het belangrijkste voor. Over de aankweeking, verhooging en duurzaamheid van het huiselijk geluk kan al niet veel nieuws meer gezegd worden. Dat het huiselijk geluk onmisbaar altijd dáár het bestendigst bestaan moet, waar de Christelijke Godsdienst in waarheid gekend en gehuldigd wordt, zal wel boven alle bedenking zijn; doch de vijf in dat stuk opgegevene redenen, hoe waar ook op zichzelv', bevielen ons, in betrekking tot het onderwerp beschouwd, minder. Die punten zijn daarbij ook schraaltjes bewerkt. Wij eerbiedigen de waarheid; maar dat tweede punt, het geloof in eenen volkomen Middelaar, staat hier eenigzins vreemd tusschenbeiden: over het geloof aan God en het vertrouwen op zijne wijze, vaderlijke en liefderijke Voorzienigheid, dat anker op de zee van rampspoed en tegenheden, waarmede de huiselijke kring zoo vaak te worstelen heeft, wordt geen woord gesproken.
De opgerakelde vernuftsvonken, ontleend aan spreukrijke Schrijvers van vroegere eeuwen, schitteren nu en dan verrassend en schoon.
Wat ter bladvulling wordt gegeven, is, als zoo eene voorbijgaande, terloopsche toespraak van den Volksbode, doorgaans zeer nuttig: zulke korte gezegden maken indruk. Rec. kan niet wel, en hij zoude ook voor deze aankondiging te breedvoerig worden, nagaan, uit welke Schrijvers hier en daar zoo al de Aphorismen genomen zijn; maar buiten de spreuken en korte gezegden, zoo gepast in alle omstandigheden en betrekkingen van het burgerlijke en huiselijke leven, welke hooft, spieghel, cats, de bruine en anderen leverden, herinnert hij, om niet van benjamin franklin te gewagen, aan wien de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft gedacht, om, door de verspreiding van de keur zijner Schriften, nut te stichten, den Volksbode aan het reeds eene eeuw heugend werkje van schut, Tweeduizend zinrijke Spreuken en Sententiën, waaruit vrij wat op te rakelen is, dat op zijn verder pad, om dezen en genen eens een goed woord te zeggen, van dienst zoude kunnen zijn. Het is hem zeer wel toevertrouwd, uit deze voorraadschuur het