Abernethy's geestelijke overredingskracht.
In het Bartholomeus-gasthuis werd een lijder gebragt, die eene breuk had. De gewone geneeswijze werd aangewend, doch vruchteloos. Daar de teekenen ontrustender werden, stelde men den zieke voor, dat het raadzaam zijn zou, tot eene belangrijke heelkundige kunstbewerking over te gaan; maar hij weigerde volstrekt, zich daaraan te onderwerpen. Des anderen daags werd er over hem een consult gehouden, en de uitspraak der geneeskundigen was, dat, zoo de patiënt niet tot de operatie wilde overgaan, hij geen ander uitzigt had dan een' spoedigen dood. Desniettegenstaande bleef de man verklaren, dat hij veel liever sterven wilde, dan gedoogen, dat men zijn ligchaam met messen zou kerven. Reeds waren de heelmeesters met hunne handlangers op weg, om het gasthuis te verlaten, toen zij den Heer abernethy ontmoeteden, die, gevolgd door zijne leerlingen, juist bezig was zijnen rondgang te doen. Op zijne vraag het netelige geval hem voorgedragen zijnde, zeide hij: ‘Laat mij den man eens zien.’ Zich hierop bij zijn bed nedergezet hebbende, begon hij met hem het volgende gesprek: ‘Wel, vriendlief, kunt gij mij ook zeggen, wat al dat gerucht te beduiden heeft?’ - ‘Ja zeker; zij willen mij opereren; maar ik wil liever sterven, dan zoo iets ondergaan.’ - ‘Dat geloof ik wel, mijn goede man, en ik beklaag u van harte, dat de operatie noodig is. Gij wilt dus sterven; maar hebt gij al eens overlegd, wat er na uw' dood gebeuren zal? Dan volgt er een oordeel, waarin gij van al uwe daden rekenschap aan God zult moeten afleggen. God nu heeft in zijne goedheid ons heelmiddelen geschonken, welke te gebruiken, wanneer wij ze noodig hebben, een heilige pligt voor ons wordt. Wanneer gij dus weigert, de middelen te bezigen, welke God ons tot dat einde gegeven heeft, en die naar onze beste meening uw leven redden kunnen, maakt gij u aan het verlies daarvan schuldig, treedt als zelfmoordenaar voor Gods regterstoel, en moet
wegens deze zware zonde, even als wegens uwe overige overtredingen, het vonnis van uwen Schepper te gemoet zien.’ De man scheen door deze voorstelling levendig getroffen en zonk in een stil gepeins, waarop de Heer abernethy zeide: ‘Wij zullen u thans eenige oogenblikken alleen laten, opdat gij