Levensgeschiedenis van Frederik, Vrijheer Van der Trenck. Te Uithuizen, bij C.J. Mekel. 1839. In gr. 8vo. 236 bl. f 1-80.
Hooft had gelijk, toen hij zeide, dat alles op de wereld draait in een ‘ommeringh’: of, om nog een weinig verder terug te gaan, reeds in salomo's tijd was er niets nieuws onder de zon (Pred. I:9). Opwarmen en op nieuw fatsoeneren van het oude - dat is al veel, wat men voor nieuw uitgeeft. Zoo is het ook met dit boekje. De man, wiens zonderlinge levensloop hem, in het laatste vierde van de vorige eeuw, eene algemeene beroemdheid of beruchtheid (meest naarmate van de staatkundige gevoelens) gegeven heeft, had niet zoodra zijne geschiedenis beschreven, of Engeland, Frankrijk en ons Vaderland moesten daarvan vertalingen bezitten. De laatste beslaat vier tamelijke boekdeelen, maar is thans met den stroom des tijds weggedreven. Trenck was echter een te merkwaardig persoon, dan dat zijne lotgevallen niet waardig zouden zijn, door het thans levend geslacht gekend te worden. Dat bewoog den vervaardiger van het onderhavige werkje, de voornaamste bijzonderheden uit de straks aangehaalde levensbeschrijving in een nieuw gewaad te kleeden. Waarlijk, wij deelen wel een weinig in de verwondering van den Schrijver, dat trenck, in eenen tijd, waarin zoo menig oud Schrijver, in een nieuw kleed gestoken, in de boekwinkels te koop staat, niet reeds eerder eene beurt gekregen heeft en zoolang den ‘bedrijvigen speculatiegeest van vele Boekhandelaren had kunnen ontsnappen.’
Aan mededeeling van de voornaamste levensgevallen van den ongelukkigen Vrijheer kunnen wij niet denken. Het boekje, dat wij aankondigen, is reeds een uittreksel, dat wij gaarne aanprijzen, omdat het in eenen goeden stijl geschreven is, en eene onderhoudende lektuur oplevert. Voor allen, die, in ons, gelijk de Arnhemsche Courant het noemt, Jonkheerlijk Nederland, naar rang en titels staan, is het