Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 824]
| |
twee echtgenooten, in het nabijgelegen dorp H. woonachtig, te middernacht door een klokgelui ontwaakten, hetwelk van den kant der stad hun in de ooren drong. Onderstellende, dat er ergens brand ontstaan moest zijn, rezen zij ijlings uit het bed, en snelden naar het venster, om te ontdekken, waar die zijn mogt. Naauwelijks hadden zij het venster bereikt, of zij hoorden achter zich een geweldig gekraak en gerommel. De zoldering en het balkwerk boven het ledekant was ingestort en had het gehemelte daarvan verbrijzeld. Ware de man met zijne vrouw te bed gebleven, zoo zouden zij ontwijfelbaar door eenen plotselingen dood verrast geworden zijn. Doch wat was nu de oorzaak van het klokgelui, hetwelk hen, op het oogenblik des gevaars, met snelwerkenden schrik uit den slaap gewekt had? Eene zonderlinge oorzaak was het. Onze stads-klokluider was dien nacht wakker geworden, juist toen zijne kamerklok twaalf ure sloeg; hij had echter met volle bewustzijn slechts de zes laatste slagen gehoord. Daar het hem nu voorkwam, dat hij uitgeslapen had, en hij den maneschijn voor het aanbreken van den dag hield, zoo spoedde hij zich, zonder verder op den uurwijzer te zien, naar den kerktoren, om de ochtendklok te luiden; en dit gelui was het, dat de twee echtgenooten op het nabijgelegen dorp gehoord hadden.’ - Wie kan hier aan toeval denken? |
|