De dief Compère.
Fen goochelaar, die, nog niet lang geleden, op den Boulevard te Parijs, zijne kunststukjes vertoonde, heeft daarbij, door eenen gelukkigen inval en sparende menschlievendheid, eenen verdoolden jongeling, zoo wij hopen mogen, van den weg des verderfs teruggebragt. Het voorval was als volgt: De goochelaar verlangt van iemand uit den kring zijner aanschouwers een stuk gelds, om daarmede een kunstje te doen. Een min of meer van hem verwijderd staande boer trekt een vijffranken stuk uit den zak tot het aangekondigde oogmerk. Het stuk gaat door verscheidene handen, alvorens in die van den goochelaar te geraken; en intusschen bemerkte deze, met zijnen scherpen blik, dat een der middelpersonen het bij dien overgang verwisselt. Toen het hem nu toegekomen is, treedt hij midden in den kring en roept: ‘Welk een geldstuk hebt gij mij gegeven?’ - ‘Een vijffranken-stuk,’ herneemt de boer. - ‘Nu, zie eens, wat mijne kunst vermag! Vóór het mij nog in handen kwam, heb ik het in een tweefranken stuk veranderd, en dat jonge mensch daar (op den dief wijzende) zal het vijffranken-stuk in zijnen zak vinden.’ De dader werd nu bleek, dan rood, en sidderde aan al zijne leden; hij haalt het ontvreemde geldstuk voor den dag, en de goochelaar bleef zich houden, alsof hij het kunstje verrigt had. Nadat echter de voorstelling ten einde was, trok hij den jongen man ter zijde, en zeî hem: ‘Gij