rekening over in de wereld te sturen, doorspekt met aanhalingen van oude Schrijvers over het feudaal Regt en van de Pandecten; om er, met één woord, zooveel adellijken wind van te maken, dat ieder glimlagchend het - adellijk slecht geschreven - boekje nederlegt, zeggende: le jeu ne vaut pas la chandelle? - ‘Doch dat is de taal du canaille, van den burgerman, die geen droppel adellijk bloed in het lijf heeft, d'un parvenu, d'un roturier, met wien men zich encanailleert, zoodra men met hem spreekt.’ - Permitteer, Heer van massow, in vollen ernst, Rec. zou, des noods, en als het een greintje tot zijn geluk kon toebrengen, kunnen bewijzen, dat hij van moederszijde afkomstig is van eene der aanzienlijkste familiën van Schotland, die zelfs aan de stuarts is geparenteerd geweest; het is dus geen individu du jour, dat met u spreekt. Wij kennen den Heer - neen! wacht eens, hij wil volstrekt geen titel - den persoon van van massow in het geheel niet; maar wij zijn van oordeel, dat iemand, die wezenlijke verdiensten bezit, daarin in ons land zeer wel gekend en erkend wordt, al is zijn wapen met geen gouden helm gedekt (bladz. 10) en al voert hij geene reeks van hoog- en laag-adellijke titels; terwijl hij, die van dit kinderspeelgoed alleen zijnen luister ontleenen moet, in ons en aller verstandigen oog, bitter klein is. De tijden zijn voorbij, waarin men den Adel als in eenen nimbus ziet. Dat, om dit alleen slechts te noemen, dat de President van den Hoogen Raad van Adel den titel van Baron (van lijnden tot hemmen) voert, beteekent vrij
wat minder, dan dat diezelfde man de diep geleerde, hoogst schrandere en zoo vele burgerlieden in vlijt beschamende schrijver is van dat onschatbare meesterstuk onzer wetenschappelijke Letterkunde, de Verhandeling over het droogmaken van het Haarlemmermeer; een boek, dat, met Hollands roem in Kunsten en Wetenschappen, ook van eenen Baron, en met de herinnering aan de verstommende geleerdheid van eenen westreenen van tiellandt, ook al eenen Baron, nog leven zal bij den nazaat, wanneer het boeksken van van massow, met alle zijne grieven en feudale redeneringen, lang zal zijn vergeten. Zijn er in ons Vaderland Edellieden, die, wél beschouwd, geen knip voor den neus waard zijn, daar zijn er, Goddank! ook genoeg, die in voortreffelijke gaven van geest en hart, voortreffelijk aangewend, voor geen' burgerman behoeven te wijken; en niets verachten wij dieper, dan