Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOp eene stelling, bij de laatste verschijning van het weekblad De Komeet, door haarzelve verkondigdGa naar voetnoot(*).Belagch'lijk beeld, dat gij ons opdischt, o Komeet!
Beschimpt ge uw' oorsprong zelv'? Aleer men u vergeet,
Die reeds vóór Halley's ster ons kwijnend ging begeven,
Poogt gij, geschraagd door vreemde wiek, nóg voort te leven.
Wat waart ge? Erkent ge 't zelv'? Slechts eene onnooz'le Duif!
Gij kirdet, maar vergeefs. Nu hangt u vlerk en kuif,
En wilt ge, in vreemde til, den toren binnenkruipen.
Den toren? O zottin! ziet gij niet, hoe zij sluipen?
Geen Duiven, Sperwers zijn 't, die nest'len in den muur
Van oude torens, en, geducht voor elk gebuur,
Steeds azen, niet alleen om werelooze Duiven,
Maar elke vogelsoort te wurgen in hun' kluiven;
Of Uilen, nachtgebroed, lang vogelvrij verklaard,
Die loeren op hun' prooi, en, woest en valsch van aard,
Zoo hun de honger perst, zich onderling verslinden.
En gij, onnooz'le Duif, wilt u met hen verbinden,
Wie 't werk der duisternis het lichtschuwe aanzijn schonk,
En schaamt'loos pralen met hun'slinks geroofden pronk!Ga naar voetnoot(†)
B.A.
|
|