Vrouwelijke vindingrijkheid.
(Geheime Correspondentie.)
Eene jonge dame, korteling ongelukkig gehuwd, verpligt aan haren achterdochtigen echtgenoot al de brieven, welke zij schreef, te laten zien, rigtte den navolgenden aan eene vertrouwde vriendin:
Ik kan mij niet weêrhouden, mijne zeer waarde vriendin, daar ik mij in mijnen echtestaat zoo gelukkig gevoele, in den trouwen boezem der innige vriendschap over te gieten (de uwe toch sloeg altijd zoo eenstemmig met den mijnen) de vele en velerlei aandoeningen en gewaarwordingen, welke met het levendigst gevoel van streelend en innig genoegen opbruisen in mijn bijkans overstelpt hart. Mijn waarde echtgenoot is inderdaad een der beminnelijkste mannen - ik ben nu omtrent zeven weken gehuwd, en heb steeds nog geene enkele reden gehad, om voor een oogenblik den stond te betreuren, die mijn lot besliste. Mijn man is in persoon en manieren juist het tegenbeeld van een leelijk, ongemanierd, dwarsdrijvend, onhandelbaar, jaloersch wezen, dat zich alleen door dwang wil doen gehoorzamen. Eene vrouw, is zijn stelregel, moet men behandelen als eene boezemvriendin, als eene vertrouwde, en geenszins als eene draadpop, of als eene nietswaardige huisslavinne. De vrouw, die hij koos, zij hem eene lieve gezellinne. Geen van beiden, zegt hij, behoort onvoorwaardelijk te gehoorzamen - maar elk van hen onderwerpe zich op zijne beurt. Eene oude, ongehuwde moei, nabij de zeventig jaren, eene eerwaardige, beminnelijke, altijd vergenoegde dame, woont met ons in hetzelfde huis. Opregt gelijk de duive, en goeddoende aan velen, volgt ieder gaarne haar bevel - voorzigtig gelijk de slange, is zij sinds lang
ver-