mna. pollius, j. pook, a. postelman, s. sylvius, j. zoet, za. ma. van zon. Voorts worden er nog, uit de VIIde Hoofdafdeeling, eenige Dichtproeven medegedeeld van p. aerlebout, j. bent, pht. van borsele, a.r. croonenberg, f. lijftocht, d.p. pers en s. sylvius, waaruit die van pht. van borsele, croonenberg, lijftocht, pers en sylvius ons het beste zouden bevallen. Eindelijk ontmoeten wij van de Taal- en Stijlproeven uit Prozaschrijvers, of uit de VIIIste Hoofdafdeeling, hier nog het een en ander van j. van ghistele, r. hennebo, j. van der noot en d.p. pers. - Minder gewone woorden, welke in de Woordenboeken, met name bij kiliaan, in 't geheel niet, of ten minste dáár in de bij dezen of genen Schrijver gebezigde beteekenis niet te vinden zijn, zullen in de IIde Afdeeling worden behandeld, waarvoor de Heer Mr. le jeune eene ruime plaats in zijn derde stukje bestemt.
Wij zien hier dus slechts het begin van een' veelom vattenden arbeid, die niet, dan door ijverige ondersteuning van velen, te volvoeren is. Deze ondersteuning wenschen wij den Heere le jeune toe, opdat alzoo de door hem verzameld wordende bouwstoffen, volgens zijn oogmerk, strekken mogen tot aanvulling der gapingen in onze letterkundige Geschiedenis, daaruit ontstaande, dat men doorgaans de minstbeduidende Schrijvers voorbijgaat, schoon het toch nuttig is met allen eenigermate bekend te zijn. Het is waar, men kan vragen: waartoe dient het, elken rijmelaar als 't ware te vereeuwigen? Mag dan niemands naam vergeten worden? Doch hier staat tegenover, dat men de vraag hier niet alleen uit een aesthetisch, maar ook uit een geschied-letterkundig oogpunt beantwoorden moet. Uit dat laatste gezigtpunt is eene volledige bekendheid met onze Letterkunde in verschillende eeuwen niet onbelangrijk, en alsdan wordt elke aanvulling van bestaande gaping ons welkom. Bovendien heeft men uit de opsomming der Afdeelingen reeds gezien, dat langzamerhand allerlei soort van onvolledigheden in onze Letterkunde, en hare bearbeiding, door dit Tijdschrift moeten worden verholpen. Voor de bezitters der werken van de Heeren siegenbeek, de vries en anderen, achten wij het dus niet overtollig, zich ook dit Tijdschrift aan te schaffen; voor de beoefenaars onzer Letterkunde keuren wij het prijselijk, er bouwstoffen toe te blijven leveren.