| |
Bijdragen tot de Vaderlandsche Geschiedenis van de belangrijke jaren 1809 en 1810, medegedeeld door
| |
| |
den Luitenant-Generaal Baron kraijenhoff, Grootkruis der Militaire Willemsorde, Titulair Gouverneur van Amsterdam. Te Nijmegen, bij de Wed. J.C. Vieweg en Zoon. 1831. In gr. 8vo. XII, 474 en 48 bl. ƒ 4-75.
Het is bekend, dat de Exkoning van Holland, lodewijk napoleon, in het derde Deel van zijne Documens historiques et reflexions sur le Gouvernement de la Hollande, (Paris, 1820) een aantal belangrijke bijzonderheden gemeld heeft, omtrent de gebeurtenissen, die in de noodlottige jaren 1809 en 1810 den val van Hollands onafhankelijkheid hebben voorbereid. De Luitenant-Generaal Baron kraijenhoff, toenmalig Minister van Oorlog, en daardoor in het bezit van eene menigte officiéle stukken en bescheiden, welke de geschiedenis van dat tijdvak nog meer ophelderen, had deze verzameling aan den Rijksgeschiedschrijver stuart toegezegd, om daarvan gebruik te maken bij het behandelen der staatsgebeurtenissen onder de kortstondige regering van Koning lodewijk. De zoo algemeen betreurde dood van dezen Letterkundige de uitvoering dezer taak verijdeld hebbende, besloot de Heer kraijenhoff, deze stukken in een meer of min zamenhangend Gedenkschrist te vervatten, en alzoo zelf met den druk gemeen te maken. Het was intusschen zijn doel niet, eene geregelde Geschiedenis zamen te stellen: integendeel, hij heeft het gemelde derde Deel der Documens historiques ten grondslag genomen, en daarvoor eene reeks van uitbreidingen en toelichtingen geleverd, welke als zoo vele Bijdragen tot hetzelve kunnen beschouwd worden.
Het zij men nu lette op de door niemand betwijfelde talenten van den Schrijver, of op het hooge staatsambt, 't welk hij bekleedde, of op het groot vertrouwen, 't welk Koning lodewijk op hem gevestigd had, altijd heeft men regt, om in dit geschrift hoogstbelangrijke en tot nog toe niet algemeen bekende bijzonderheden te verwachten. En deze verwachting wordt dan ook door
| |
| |
het aangekondigde werk niet te leur gesteld. Een kort overzigt der in hetzelve behandelde onderwerpen zal het gewigt daarvan van zelve in het oog doen vallen.
§ 1. (bl. 1-11.) | Botsingen tusschen de Hollandsche en Fransche Autoriteiten in Walcheren, na den afstand van Vlissingen. |
§ 2. (bl. 12-34.) | Onlusten te Rotterdam, bij gelegenheid van het wegzenden der Jongelingen uit de Godshuizen naar Utrecht. |
§ 3. (bl. 35-64.) | Bijzonderheden omtrent den inval der Engelschen in Zeeland in 1809. |
§ 4. (bl. 65-87.) | Over den twaalfdaagschen Veldtogt van Koning lodewijk tegen de Engelschen van 5-16 Aug. 1809. |
§ 5. (bl. 87-95.) | Verrigtingen van het Hollandsche Leger onder den Maarschalk dumonceau. |
§ 6. (bl. 96-134.) | Beschikkingen, door den Koning, na zijne terugkomst in de Hoofdstad, gemaakt. |
§ 7. (bl. 135-160.) | Maatregelen, genomen toen de Engelschen Zuidbeveland ontruimd hadden. |
§ 8. (bl. 161-174.) | Moeijelijkheden door de vorderingen van den Hertog van istrië: verdachte bewegingen der Fransche troepen. |
§ 9. (bl. 174-186.) | Beschikkingen van lodewijk, bij gelegenheid van zijn vertrek naar Parijs. |
§ 10. (bl. 186-192.) | Verdere uitbreiding der Fransche troepen op ons grondgebied. Vertrek der Engelschen. |
§ 11. (bl. 192-211.) | Vernederingen, door lodewijk te Parijs ondergaan. Geheime maatregelen, om het zigtbaar doel der Franschen te verijdelen. |
§ 12-15. (bl. 211-312.) | Betrekkelijk de vereeniging van Walcheren, het bezetten van Bergen op Zoom en Breda door Fransche troepen. |
§ 16 en 17. (bl. 313-351.) | Verdere vernederingen, door Koning lodewijk te Parijs ondervonden. |
§ 18. (bl. 352-370.) | Weifeling van lodewijk ten aanzien van het verdedigen van Amsterdam, en eindelijk besluit daartoe. |
| |
| |
§ 19. (bl. 370-407.) | Maatregelen, genomen ter verdediging van Amsterdam. |
§ 20. (bl. 407-429.) | Latere briefwisseling tusschen den Koning en zijne Ministers. |
§ 21. (bl. 429-474.) | Verdediging van het plan van defensie van Amsterdam. (Waarbij gevoegd is eene fraaije Choro-Hydrographische Kaart der Environs van Amsterdam.) |
Hierop volgen, ten slotte, dertien Bijlagen, tot staving van het een en ander, 't welk, in het werk zelve, korter behandeld was.
Sommige dezer Rubrieken bestaan, wel is waar, grootendeels uit de Correspondentie, door den Minister van Oorlog met de Generaals en Bevelhebbers der Vestingen gevoerd, en schijnen uit dien hoofde voor de eigenlijke Geschiedenis van minder belang te zijn; doch inderdaad is dit slechts schijnbaar. Want, om niet te zeggen, dat men hier ook de brieven en depêches des Konings aantreft, naar welke de Minister zijne bevelen en instructiën heeft ingerigt, het behoort wel degelijk tot de kennis der geschiedenis van dien tijd, om te vernemen, welke maatregelen van verdediging er konden genomen worden en ook genomen zijn, eerst tegen de Engelschen, daarna tegen den veel gevaarlijker vijand, de Franschen, en hoe het mogelijk is, dat Vestingen, gelijk-Bergen op Zoom, Breda, enz. tegen den wil des Konings en der natie, zonder slag of stoot door de Franschen zijn bezet geworden. Hieromtrent geven § 11-15 van dit werk allerbelangrijkste ophelderingen, en zijn alzoo kostbare bouwstoffen voor den lateren Geschiedschrijver. Men ziet er de verraderlijke en kronkelende gangen der Fransche korpsen, die, onder den naam van het Leger van Braband, te gelijk met de Hollandsche troepen, onder het opperbevel van den Hertog van reggio stonden; op welke listige wijze napoleon van deze omstandigheid gebruik maakte, om eerst eenige weinige Fransche troepen als vrienden en bondgenooten in de Vestingen te brengen, en dan het opperbevel daarover aan zich te trekken; de wei- | |
| |
felende en tegenstrijdige orders van lodewijk, die zich te Parijs zoo goed als in de magt zijns Broeders bevond: in één woord, de zaak is door de bescheiden, welke de Baron kraijenhoff mededeelt, zoo zeer opgehelderd, dat slechts
weinige gedeelten onzer Geschiedenis in zulk een volledig licht geplaatst zijn, als juist deze allergewigtigste omstandigheden. Doch onder al het belangrijke, 't welk dit werk inhoudt, vestigen wij in 't bijzonder de aandacht der Lezers op het plan van verdediging van Amsterdam. Wij beginnen met te herinneren aan eene plaats uit de Documens historiques, T. III. p. 156, welke de zedigheid des Schrijvers hem belette mede te deelen: ‘Kraijenhoff seul, homme de mérite, bon Ingenieur en surtout excellent patriote, fut de l'avis de se défendre. Toute l'armée et la marine partagea cette opinion. Les autres etaient d'un avis contraire.’ Men vergelijke hiermede Doc. Hist. p. 184 en 280 en 281, waar gezegd wordt, dat de Maarschalken van winter en dumonceau den Koning vertoogen deden over de onmogelijkheid, om Amsterdam te verdedigen, en dat alle Ministers, behalve kraijenhoff, hiermede instemden. Eene groote vraag wordt het dus: was dit plan eene hersenschim? wilde men aan eene hersenschim eene stad van 200,000 menschen opofferen? zoude het eene hersenschim zijn, indien ooit, 't geen God verhoede! het behoud des Vaderlands van de verdediging van Amsterdam moest af hangen, deze te beproeven op de wijze, door kraijenhoff voorgesteld? Allergewigtigste vragen voorzeker, niet alleen voor de Geschiedenis van 1810, maar ook, zoo lang niet alle nevelen van den staatkundigen gezigteinder zijn opgeklaard, voor onze dagen. En hieromtrent zullen alle der zake kundigen de meest belangrijke ophelderingen ontmoeten. Het plan van defensie is in alle deszelfs bijzonderheden, tot in de minste toe, opgegeven en ontwikkeld; terwijl het geheel in de uitmuntende Kaart, die er is bijgevoegd, voor het oog wordt blootgelegd. En
hierop laat de Schrijver eene verdedi- | |
| |
ging van zijn plan volgen, in welke alle de bedenkingen, die er tegen zijn ingebragt, worden opgegeven en wederlegd; terwijl hij, ten slotte, een hoogstbelangrijk gesprek mededeelt, door hem op den 20 October 1811 te Amsterdam met napoleon zelven gehouden, 't welk aanving met de woorden: ‘Wel nu, Generaal, gij hebt Amsterdam tegen mij willen verdedigen; ik zal u bekend maken met de wijze, hoe ik de werken, door u aangelegd, zou hebben doen aangrijpen,’ en eindigde met napoleon's uitspraak, dat de situatie van Amsterdam, zonder voorbeeld, zonderling en inderdaad onverwinnelijk was.
Over de zaak zelve zal men in een letterkundig tijdschrift geene uitspraak of beoordeeling verwachten: het is genoeg, indien wij onze Lezers, vooral hen, die Militaire kundigheden bezitten, op het hooge belang van dit werk hebben opmerkzaam gemaakt.
Ook de uitvoering van dit werk verdient allen lof. Als drukfeilen meenen wij het telkens herhaalde innondation en innundatie (lees inundatie) te mogen beschouwen. Ook zal er op bl. 74 eene misstelling schuilen: ƒ 200,000 voor twee maanden approvisionnement voor 400 behoestige personen te Bergen op Zoom komt op ƒ 500, of ƒ 250 's maands, per persoon, 't geen zichzelf wederlegt, |
|