Geestelijke liederen op profane zangwijzen.
Ten tijde der Religieverdeeldheden in Frankrijk, in de zestiende eeuw, toen de zeden nog vrij ruw en de smaak tamelijk grof was, gingen liederen van hoogst ontuchtigen inhoud van mond tot mond, en zelfs eerbare vrouwen vonden geene zwarigheid die mede te zingen. Niemand berispte zulks. Maar zongen zij eenen Psalm in hare moederspraak, of de berijmde tien Geboden, of eenig ander geestelijk lied, zoo stond te duchten, dat zij voor de Chambre ardente wierden geroepen, ja ten brandstapel verwezen. Dan, gelijk te allen tijde ongepaste bevelen het menschelijk vernuft scherpten, zoo was zulks ook hier het geval. Om het geweten en het