Vernuftige inval, om een' zakkenroller te ontdekken.
‘Er is een dief onder ons, want men heeft mij 8 francs uit mijn' zak ontstolen; men moet dien uitvinden,’ zeide lebert, een der bedienden bij zekere inrigting te Parijs, tot zijne kameraden. Elk van hen betuigde zijne onschuld. ‘Dat moet evenwel aan den dag komen,’ sprak guillou, ‘en mij valt daar een middel in, om den dader te ontdekken. Laat ons zoo veel stroohalmen nemen als wij sterk zijn: hij, die den langsten heeft, is de dief.’ Dit voorstel kwam allen, in den eersten opslag, belagchelijk voor; maar de voorsteller was een snuggere bol, en het gelukte hem eindelijk, al schertsende, hetzelve te doen aannemen. Guillou verzamelde de benoodigde halmen, bood elk van hen eenen aan, en - die van roucard was veel korter, dan die zijner kameraden. ‘Gij zijt de dief!’ (met dezen uitroep viel nu terstond, op een' nadrukkelijken toon, guillou dezen op het lijf:) ‘want gij hebt uzelven verraden, door den halm te breken, uit vrees van den langsten te hebben: zoo gij onschuldig waart, zoudt gij uwen halm niet verkert hebben; zij waren alle even lang.’ Zijn onwillekeurig beven zoo wel, als zijn hardnekkig wederstreven van die proef, hadden den dader reeds vooraf aan den schranderen guillou kenbaar gemaakt.