Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
Volgens het Voorberigt, bestaat dit werkje uit eenige voortbrengselen van letterarbeid, door Landbewoners vervaardigd, en die meestal gediend hebben tot Voorlezingen en Bijdragen in eenen landelijken Vriendenkring, sedert eenige jaren, ter beoefening van Wetenschappen en Fraaije Letteren, vereenigd. Vanhier buiten twijfel de eenigzins zonderlinge naam van Letterschoof. Geen der vervaardigers (die van één stukje uitgezonderd) behoort tot den geleerden stand. Wordt deze eerste proeve gunstig ontvangen, lezen wij verder in het Voorberigt, zoo verschijnt welligt eerlang een tweede Deeltje, waartoe reeds genoegzame voorraad voorhanden is. - Wij hebben deze verzameling, over het geheel, met genoegen gelezen, en mogen wel lijden, dat goede aftrek tot uitgave van anderen dergelijken letterarbeid aanmoedige. Wij achten dit werk bijzonder geschikt voor zoodanige Leesgezelschappen, waar men, in plaatse van onbeduidende Romans, iets meer degelijks verlangt. De Letterschoof is verdeeld in de volgende rubrieken: I. Verstandelijke en zedelijke Beschaving, inhoudende eene Voorlezing over de gezellige verkeering, benevens drie Dichtstukjes, getiteld: De weldadige invloed der beschaving, Blik op de Verlichting, en: Het vermogen der beschaving. II. Neigingen en Hartstogten, behelzende eene Voorlezing over de Eerzucht en haren weldadigen invloed op onze volmaking; voorts, in poëzij: Job III, Aan het Mededoogen, De Pharizeër en de Tollenaar, en: De verlatene Moeder aan haren Zuigeling. III. Levenswijsheid, waartoe gebragt worden: Voorlezing over drie van de kleederen ontleende Spreekwoorden, en een dichtstukje. IV. Natuur-, Geschied-, Land- en Volkenkunde, drie stukken: Voorlezing over de heilzame strekking voor verstand en hart, gelegen in eene opmerkzame waarneming der meest in het oog loopende Natuurverschijnselen, Iets over Griekenland en de Grieken van vroegeren tijd, en: De kust van Guinea en derzelver bewoners. V. Mengelingen, onder deze opschriften: Hij is zoo gek niet, als hem de muts wel staat, Fragment eener zamenspraak tusschen eenen onverschilligen en eenen opmerker, Ossian, De kleederen maken den man niet, Uitboezeming bij den val van Missolonghi, Troost der Voorzienigheid, Lentezang, Het Jongsken en zijne Moeder. - Uit deze opgave van den inhoud der Letterschoof kan men ten naastenbij zien, wat er zoo al is te vinden. Even min, als op het veld, kan men hier verwachten, dar alle aren even goed beladen zullen zijn. Tot een monster diene het volgende: | |
[pagina 196]
| |
Als het zuiderwindje blaast,
't Nijver bijtje gonst en aast,
Duizend bloempjes 't veld versieren,
Duizend voglen tierelieren,
't Rund in weel'ge weiden graast;
Als de leeuwrik, hoog gestegeu,
't Landvolk boeit aan 't vrolijk lied,
Gras en loover opwaarts schiet,
Milde wolken, zwaar van regen,
Druppelen op twijg en aar -
o! Dan is de Lente daar.
Minst van allen beviel ons het laatste stukje. Men biede liever vrucht van eigen akker, en binde geene ligte, van elders aangevoerde, aren met het zwaardere graan, dat men zelf bouwde, in dezelfde schoof. |
|