Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Boekbeschouwing.Mijne Gronden voor het Christendom herzien en op nieuw bevestigd. Gevolgd naar het Hoogduitsch van Dr. G.S. Francke, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Kiel, door J.H. Krom, Predikant te Gouda. Te Arnhem, bij P. Nijhoff. 1823. In gr. 8vo. X en 467 Bl. f 3-12-:Een allerbelangrijkst werk! De waardige krom heeft zich nieuwe verdiensten verworven, door zijnen voorzeker niet geringen arbeid aan hetzelve. Een uitvoerig verslag overlatende aan de Bijdragen tot de Godgeleerde WetenschappenGa naar voetnoot(*), willen wij slechts zoo veel vermelden, als noodig is ter wettiging van onze herhaalde betuiging: Een allerbelangrijkst werk! Gij vindt hier dan, Lezers! zeer veel meer dan eene vertaling van francke's Entwurf einer Apologetik der Christlichen Religion, vóór zes jaren uitgegeven, en ge vindt tevens dat Entwurf ezv. in zijn geheel. Krom geeft, ter afwisseling, aan francke's verhandeling na eens dien stijl, dan dien der redevoering, dan weder van een vertoog; nu leest men zamenspraken, dan brieven. Zeker is dit door krom alzoo gedaan, om het treffelijk boek, dat echter meer voor geletterden was, tot een beknopt en onderhoudend leesboek voor den beschaafden stand te doen strekken, in welken nog al te veel gevonden worden, die al ligt, bij hun verkeer in de wereld, door een vlugtig woord, of eene min of meer klemmende bedenking, ook wel door eenig min of meer ontwikkeld wijsgeerig denkbeeld, dat zij opvangen, gevaar loopen voor hun geloof, hunne godsvrucht en rust. (Bl. IV, V.) Daarom is ook alles, wat den eigenlijk gezegden gelet- | |
[pagina 2]
| |
terden dienen moet, uit den tekst weggelaten, nu en dan ook de orde veranderd, somtijds bijna letterlijk vertaald, dan, overeenkomstig met francke's vergeleken' arbeid, die van krom geleverd. Intusschen is ook voor hen, die dit werk als studieboek gebruiken willen, gezorgd. Wat toch in den tekst is weggelaten, leest men in aanteekeningen, achter denzelven geplaatst, bl. 324-387, die in belangrijkheid winnen, door hetgeen krom er van zichzelven heeft ingelascht; maar vooral is voor de zoodanigen gezorgd door de op het einde geplaatste schets van den Schrijver, met bijgevoegde aanwijzing der bladzijden, welke schets niet alleen dienstig is, om nagenoeg geheel het oorspronkelijk werk te kunnen herstellen, en daartoe dus den aankomenden Godgeleerde en Christenleeraar ter bearbeiding wordt aangeprezen, maar ook, doordacht en uitgebreid, hun zeer nuttig zijn zal, die, tot regt verstand en meer volkomene overtuiging, meerdere inlichting verlangen; bijzonder, daar dezelve wordt voorgegaan door eene opgave (van francke, doch aangevuld door krom) van die geschriften, welke, tot de verdere uitbreiding dezer schets, behooren te worden geraadpleegd. Vóór deze opgave leest men des Hoogleeraars aanwijzing van het noodzakelijke en belangrijke eener opzettelijk bewerkte verdediging van den Christelijken Godsdienst tegen het ongeloof, welk stuk de inleiding is voor het oorspronkelijk werk. Eindelijk wordt dit aanhangsel geopend door een hoogst behartigenswaardig voorberigt; en alzoo - wij herhalen het - is er gezorgd, en voldoende gezorgd, voor beide soorten van lieden, die aan eene grondige kennis van de hechte gronden des Christendoms behoefte hebben. Het zij dan zoo, hetgeen ook Recensent meer dan eens gevoeld heeft, dat de oplossing van elke tegenbedenking niet altijd zoo goed gelukt is, als de uitvoering van het bewijs zelve; deze is toch zoo gelukt, dat wij het gerust, even als de waardige bearbeider van dit werk, voor onmogelijk verklaren, dat iemand, zoo hij althans waarheid wil en zekerheid zoekt, die dit werk leest, en den | |
[pagina 3]
| |
geest van hetzelve vat, niet van de waarheid des Christendoms zal overtuigd worden, en niet zal gewapend zijn tegen allerlei aanvallen des ongeloofs, niet bevestigd tegen den nadeeligen invloed van sommige, al of niet min of meer opzettelijk, los daarheen geworpene gezegden, bij welke, ja, de kenner wel den schouder ophaalt, maar die toch bij minder onderrigten schadelijke werking doen, en die - het is, helaas! maar al te waar - in eenige schriften van smaak, reisbeschrijving, geschiedenis, roman en dichters, gevonden worden. Behoudens dit alles blijft het ons spijten, dat wij niet van krom zelven, die daartoe reeds lang het plan had, een werk hebben mogen ontvangen, voor die lezers (en lezeressen ook) in den beschaafden stand opzettelijk geschreven, die aan de overtuiging aangaande de gronden des Christendoms behoefte hebben; niet, omdat wij het onderhavige werk daartoe minder geschikt achten: het tegendeel is reeds gezegd; maar - het boek heeft nu toch een zeker al te deftig en ernstig voorkomen, en ziet er, door die aanteekeningen, en dat aanhangsel, en twee voorberigten, ligt niet mooi genoeg uit, om het welgevallen van de lezers van modeschriften of werken van smaak te trekken, zoodat het misschien daarom niet in de regte handen komt. Mogt echter elk, die kan, het daar brengen, waar het moet wezen, opdat menigeen nog dankbaar roeme op het Christendom, wien het nu nog zoo waard niet is! Want waarlijk, de fatsoenlijke man en de begaafde vrouw treffen hier inhoud en voordragt aan, die smaken moeten, zoo zij waarlijk goeden smaak hebben, en versterken moeten, zoo zij voor gezond voedsel vatbaar zijn. Dubbele verpligting heeft men dus aan den werkzamen Christenleeraar, die, door zijnen arbeid, aan Francke's werk besteed, tevens tot eene meer bestudeerde oefening in de gronden des zuiveren Christendoms aanleiding geeft; en wij verwachten, dat elk Theologisch Hoogleeraar zijne leerlingen op dit werk (dat wij aan alle, vooral jonge Predikanten, die hunnen stand eere willen | |
[pagina 4]
| |
aandoen, ruimschoots aanprijzen) zal opmerkzaam maken. Hoe goed en nuttig werd (om dit eens in 't voorbijgaan te zeggen) voor den Theologiae-studiosus de groote vacantie, (dit woord behoorde in geen woordenboek der studenten te staan, zeide borger) besteedde hij er ook eenigen tijd van in de rangschikking der hier voorkomende zaken, naar de schets achter het werk! Mogt krom - men weet, dat hij lid is van het Provinciaal Kerkbestuur in Zuidholland - niet te vergeefs deze woorden hebben geschreven: ‘Hoezeer ik gaarne erken, meermalen met bewondering en blijdschap op te merken, welke voortreffelijke kweekelingen op onze Hoogescholen gevormd worden, zoo komt het mij voor, dat deze echter wel eens minder tegen het Deïsme gewapend zijn, dan zij in ieder ander vak der godgeleerde studiën voortreffelijk zijn opgeleid. Het doet mij innerlijk leed, als ik opmerk, hoe gemakkelijk eene of andere Deïstische tegenspraak den jongen mensch, die den Godsdienst in eene gemeente moet handhaven, uit het veld slaan, voor het minst geweldig schokken kan; en met weedom stel ik mij dan voor, hoe zulk een waardig jong mensch,’ (en, voegt er de Recensent bij, jongheid is een voornaam vereischte der thans heerschende promotie-mode, zoo het schijnt) ‘welligt eerlang geroepen tot eene zeer aanzienlijke standplaats, al spoedig met het openlijk of meer bedekt ongeloof in aanraking komt, en zich moeijelijk, als Apologeet van het Christendom, hetwelk toch ook zljne roeping is, zal kunnen handhaven,’ ezv. En nu nog, Lezer! eene proeve uit het werk zelve. De Schrijver, tredende in het bekende gevoelen van ch. bonnet, omtrent de wonderen, zegt, bl. 233: ‘De wonderen kunnen inderdaad gevolgen wezen van eene natuurwet, die tot nog toe slechts niet dikwijls genoeg als natuurwet gewerkt heeft, noch ook heeft moeten werken, en echter vroeger of later als eene gewone algemeene natuurwet zal worden erkend. De verschijnselen van den magneet en der electriciteit kunnen ons tot voorbeeld zijn. Eenmaal, na eene algemeene nieuwe be- | |
[pagina 5]
| |
werktuiging, zoo als wij ons de opstanding der dooden voorstellen, ziet men welligt, hetgeen men nu wonderen noemt, even zoo gewoonlijk in de orde der dingen gebeuren, als nu het geboren worden, het sterven, ezv. In dat geval houdt zoo iets op een wonder te zijn; maar tot dat dit tijdperk gekomen is, blijft het een wonder, omdat een Gezant van God alleen nu weten kan, wanneer zulk eene natuurwet, voor dien tijd, haar aanzijn en hare werkzaamheid aan den dag leggen zal.’ Doch, hoe ongaarne Recensent thans van dit boek scheide, hij kan niet meer afschrijven, uit plaatsgebrek. Het werk, zoo als het nu daar is, (en het prijst zich ook door duidelijkheid van letter en zuiverheid van taal aan) hebbe eenen goeden opgang, en strekke velen in ons vaderland, dat wij er van harte heil mede wenschen, tot versterking in het allerheiligste geloof, en van eenen dankbaren ijver voor de waarheid, zoo als zij door Jezus Christus is! |
|