| |
Ontboezeming eens huisvaders.
Hoe klimt mijn vurig dankgebed
Zie Gij, die op ons staamlen let,
Zij gloeijen op mijn aangezigt;
U wijd ik dit mijn lofgedicht,
Mijn Vader, God, en Heer!
Gij schenkt mij leven, geest en moed,
Gezondheid, kracht en lust;
Ik heb gebrek noch overvloed,
Maar daaglijksch brood en rust.
| |
| |
Het meerdre ware ligt mij kwaad:
Ge onthieldt mij wijslijk de overdaad, -
En had ik minder, leed ik nood,
(Gij kent ons dwaalziek hart)
Ligt koos ik... Hemel! eerloos brood
Voor 't eerlijk brood der smart.
Maar daarom gaaft Gij mij mijn deel,
Die hart en nieren proeft:
Gij, Alverzorger! weet, hoe veel
Elk in zijn' kring behoeft.
Ik heb een gade, braaf en trouw,
Uw liefde dank ik zulk een vrouw,
Mijn levenslust en vreugd.
(o, Kom, mijn dierbre, kniel met mij!
Zijn goedheid bragt ons t' zaam;
Mij gaf Hij u, u gaf Hij mij, -
Ja, ‘Liefde’ zij zijn naam!)
Ach! treft er iemand ongeluk,
Hoe voelt hij niet den dubblen druk,
Draagt hij den last alleen!
Maar treft mij kruis en leed en smart,
Ik zoek, door U, mijn God!
Mijn heul en troost in 's Ega's hart,
En ligter valt mij 't lot.
Maar wordt ons de onspoed al te zwaar,
En stijgt ons lijden hoog,
Dan troosten we in 't geloof elkaar,
Zoo wordt dra elke ramp geheeld,
Daar elk genoegen, zóó gedeeld,
| |
| |
En als mijn dierbare echtvriendin
Haar lieven zuigling kust,
En 't teeder pandjen onzer min
Dan, Vader! offer ik mijn' dank
Bij 't slapeud wichtje U op;
Ons loflied galmt, - Gij hoort dien klank,
Geen koning, neen, zoo rijk als ik,
Hoe magtig hij zich roem';
Geen bange toekomst baart mij schrik,
De slaaf der eerzucht zwoege en wroet',
De vrek hoop' schat op schat, -
Wat vonden ze ooit in hun gemoed
Van 't geen mijn ziel omvat?
Bij elke lotsverwisseling
Was 't in den huisselijken kring,
Dat ik mijn' wellust vond.
o, Blijve mij, algoede God!
Die wellust steeds bewaard!
Neen, dan verwissel ik mijn lot
Met geen' monarch op aard'!
Of, stort, door d'onverbeden dood,
Bezoekt Uw wijsheid, eindloos groot,
Mijn dierbaar huisgezin, -
Schenk mij dan, Vader! na dien druk,
Reeds hier het huisselijk geluk
|
|