bevolking derzelve op 25,000 zielen. Deze bevolking door 5 tot huisgezinnen brengende, geeft 5000 van deze; dezelve ook wederom verdeelende in twee klassen, in behoeftigen en meervermogenden, stelt hij voor de eersten 3000, en voor de laatsten 2000.
Deze 2000 huisgezinnen zullen dus de f 98,000 moeten bijeenbrengen; een last, waarvan de gemiddelde bijdrage f 49 zal beloopen. Dit fonds, intusschen, over den tijd van drie jaren werkende, zal die gemiddelde bijdrage slechts op f 16-7-per jaar neêrkomen.
Dan, in de gestelde 7 maanden, of 210 dagen, duurte, is elk huisgezin zeker, van zoo veel te besparen, als het verschil der hoogere graanprijzen de vaste zetting van het brood te boven gaat, dat hetzelve dagelijks in dien tijd gebruikt. Het verschil in die zetting wordt berekend op eenen stuiver per lang tarwebrood. Het voordeel, hieruit voor elk huisgezin, dat per dag één brood gebruikt, voortvloeijende, bedraagt in de 210 dagen f 10-10, hetgeen voor de 2000 bijdragende huisgezinnen de aanmerkelijke som uitmaakt van f 21,000. Maar die verhinderde rijzing der broodprijzen matigt ook de rijzing van andere levensmiddelen; welke besparing, op f 5 's jaars, of op f 15 per drie jaren, voor elk huisgezin gesteld, f 30,000 bedraagt. Daarenboven verminderen deze 2000 huisgezinnen door elkander, ten behoeve van deze instelling, hunne bedeelingen jaarlijks met nog andere f 5, en dit geeft weer f 30,000, te zamen f 81,000, die, afgetrokken van f 98,000, welke tot het sonds vereischt worden, een slot overlaten van f 17,000, of f 8-10-per bijdragend huisgezin in de drie jaren.
Deze f 98,000 voor eene gemeente van 25,000 zielen zouden voor het geheele rijk, tegen 5,300,000 inwoners berekend, eene som van ruim 20 millioenen bedragen. Dan, men moet bedenken: 1) Dat de berekening dezer evenredigheid, voor zoo veel de bevolking in massa betreft, geenen steek houden kan, in zoo verre de plaatselijke evenredigheid in de gemeenten, tusschen het aantal trekkende en mede bijdragende huisgezinnen, hier en daar verschilt; 2) Dat deze berekening der evenredigheld ook ten opzigte der graanprijzen niet doorgaat, die verschillende slandpunten en nog meer verschillende maat van speling hebben; zoodat het geringer beloop van het verschil in de afgelegene provincien de massa van het