Karel van Koerland.
Voor vele jaren brandde te Dresden een groot paleis af. Het was winter, de bronnen waren bevroren, de menschen schuwden de felle koude; het ontbrak aan hulp. Toekijkers waren er in overvloed. Onder andere stond er ook een dik Heer met eene groote mof voor en een geweldigen haarzak achter zich, en zag den brand, als eene tooneelvertooning,