een werkje, voor kinderen, die de eerste beginselen met moeite leeren, eene behoeste, die door het kleinere werk van weiland en door den arbeid van niemeyer nog niet vervuld was; hij heeft geen volledig onderwijs in den geheelen omvang der Spraakkunst geschreven, gedachtig dat zijn werkje voor eerstbeginnenden bestemd was; en zijne ondervinding van de noodzakelijkheid, om de kinderen te doen van buiten leeren, is oorzaak, dat hij den vorm van vragen en antwoorden gekozen heeft: - zie daar den hoofdzakelijken inhoud van een Voorberigt, hetwelk, dewijl het werkje daaraan zeer wel beantwoordt, het doel, den aanleg en de waarde van dit boeksken genoegzaam doet kennen.
Hetzelve is verdeeld in twintig lessen, waarin van de voornaamste punten, tot de woordgronding behoorende, het noodige gezegd is: van de woordvoeging niets; hetwesk wij goedkeuren.
Onder het lezen hebben wij een paar aanmerkingen gemaakt. Waar de Schrijver, op bl. 15, zullende opgeven, in welke gevallen het zelfstandige naamwoord in den eersten naamval staat, onder andere zegt: ‘als het voorkomt als lijdende,’ en tot een voorbeeld bijbrengt: ‘de man lijdt pijn;’ daar heeft hij of niet doorgedacht, of zich ten minste dubbelzinnig uitgedrukt. Taalkundig komt hier pijn, niet de man, als lijdend voor. Dacht de Schrijver, omdat hij hier niet van de vormen of soorten der werkwoorden handelde, zoo te mogen spreken; dan drukt hij zich voor den lezer, die aan taalkundige termen gewoon is, en voor den leerling, die daaraan gewoon moet worden, op eene wijze uit, die denzelven verbijsteren moet. Behalve dat zulk eene optelling van de gevallen, waarin een naamwoord, volgens de beteekenis en den zin, in den eersten naamval moet staan, een oneindig en daarom een ongerijmd werk zou zijn. Immers waarom ook niet: ‘als het voorwerp’ (niet het woord) ‘als beminnend, hatend, loopend, riekend enz. voorkomt?’ - Doch waarom den leerlingen niet liever op eene eenvoudige en verstaanbare wijze geleerd, dat het onderwerp der rede altijd in den eersten naamval staat?
De beschrijving der lidwoorden op bl. 17, als ‘woorden, die eene zaak algemeen of bepaald voorstellen,’ is niet goed, omdat zij in het geheel geene zaak voorstellen. - Wij meenen met dit alles het boekje op geen lagen prijs