| |
Lektuur in verloren oogenblikken. III Stukjes. Te Amsterdam, bij L.A.C. Hesse. In kl. 8vo.
Il y a des momens ou rien que des bagatelles vous peuvent amuser - dit gezegde van voltaire, hetwelk wij overigens niet wijsgeerig willen uitpluizen, is voorzeker een welgekozen Motto voor eene Verzameling als deze, welke wij over 't geheel met genoegen doorbladerd hebben. Het kan niet anders, of op het beste bouwland vindt men ginds en elders wel eens een' ledigen halm, en waar koorn is, wordt altijd kaf gevonden. Echter zijn het geenszins alles bagatellen, wat hier verzameld is; en wij gelooven onze Lezers geenen ondienst te doen, of ons Maandwerk te ontsieren, met de uitkipping van eenige Stukjes; achtende zulks tevens de beste aanbeveling van dit Werkje.
Een zesjarig kind, hetwelk men wegens zijne uitstekende vatbaarheden in een gezelschap bragt, werd door een' voornaam' geestelijke gevraagd, waar God ware, en te gelijk een appel ter belooning aangeboden. ‘Zeg mij,’ antwoordde het kind, ‘waar Hij niet is, en ik zal er u twee geven.’
Bij gelegenheid van eene nieuwe belasting in Duitschland, kwamen eenige boeren bij hunnen landsheer, om vertoogen daartegen te doen. De Vorst voorkwam hen met de vriendelijke vraag: ‘Wat wilt gij, mijne kinderen?’ De trouwhartige boeren antwoordden: ‘Vader! van u willen wij niets; wanneer gij maar van ons niets wilde!’
De Engelsche Dichter pope werd door een' zijner vrienden in een gezelschap gebragt, en met deze woorden aan de dames voorgesteld: ‘Hij is zoo dom niet, als hij er uitziet.’ - ‘Ja,’ zeide pope schielijk, ‘dit is juist het onderscheid tusschen ons beiden.’
| |
| |
Men had den beroemden Abt voisenon gezegd, dat de Maarschalk van turenne zeer misnoegd op hem was; aanstonds ging hij naar hem toe, om zich te regtvaardigen. De Maarschalk verscheen; doch toen hij den Abt zag, keerde hij hem dadelijk den rug toe. ‘Nu ben ik te vreden,’ riep voisenon: ‘ik zie dat gij mij niet als een' vijand behandelt.’ - ‘Hoe zoo?’ vroeg turemne. - ‘Dewijl gij nooit een' vijand den rug toegekeerd hebt.’ - ‘Mijn lieve Abt!’ zeide turenne, en gaf hem de hand; ‘men kan niet boos op u zijn, zelfs niet eens uit scherts.’
Lodewyk XV. deed eens de revue over zijne rijdende grenadiers. In zijn gevolg bevond zich de Engelsche Ambassadeur. De Koning bleef voor een' grenadier staan, wiens gezigt geheel door lidteekens misvormd was, en zeide tegen den Engelschman: ‘Beken, Mijnheer de Ambassadeur! dat het deze lieden op het gezigt geschreven staat, dat zij de dapperste soldaten van Europa zijn.’ - ‘Maar, Sire!’ zeide de Engelschman, ‘wat zal uwe Majesteit dan van hen zeggen, door wie zij deze wonden bekwamen?’ De Koning, door dit antwoord verrast, zweeg stil. Toen brak de grenadier het militaire zwijgen, en mompelde onwillekeurig tusschen de tanden: ‘Die zijn gesneuveld.’
In het jaar 1697 voerde jean bart met zes Oorlogschepen en één Fregat den Prins van conti naar Polen. Hij ontsnapte gelukkig negentien vijandelijke schepen, die op hem loerden. Toen het gevaar voorbij was, zeide de Prins: ‘Wij waren verloren geweest, indien men ons aangevallen had.’ - ‘Toch niet,’ antwoordde jean bart koelbloedig. - ‘Hoe hadt gij het dan willen maken?’ - ‘Ik had ons schip in brand gestoken, en ware met u in de lucht gesprongen. Mijn zoon in de konstapelskamer had reeds order van mij, en wachtte slechts op het eerste teeken.’ De Prins sidderde, en verzocht hem zulke heldendaden niet weder voor te nemen zoo lang hij op het schip was.
In Frankrijk waren ten tijde der Ligue twee broeders, met name jean en guillaume renard, de eene Katholijk en de andere Protestant, beiden kundige Godgeleerden en door vele geschriften beroemd, waarin ieder zijne partij verdedigde. Eens troffen zij elkander in eene kleine stad aan, en disputeerden zoo sterk en zoo lang met elkander, dat de Protestant Katholijk, en de Katholijk Protestantsch werd.
Het Keurvorstelijk Saxisch regiment van Prins maximiliaan had, toen hetzelve te Dresden in garnizoen lag, den zoon van eene arme Schoenmakers weduwe, die haar en eene jonger zuster van zijn handwerk onderhouden moest, met ge- | |
| |
weld als rekrunt weggenomen. Men raadde de troostelooze moeder, die daardoor van haren kostwinner beroofd was, zich onmiddellijk bij den Prins, die een broeder van den Keurvorst was, te vervoegen. Hij hoorde haar aan, doch gaf haar ten antwoord: ‘Lieve vrouw! mijn broeder heeft soldaten noodig, en gij ziet dat ik ook den soldatenrok draag.’ - ‘Dat geloof ik wel,’ gaf de weduwe ten antwoord: ‘gij hebt anders niets geleerd; maar mijn zoon is een Schoenmaker, die zijn ambacht in den grond verstaat, en daarmede voor mij en zijne zuster den kost wint.’ De Prins vond dit onderscheid van gewigt, en daar hem het naïve antwoord van de arme vrouw geviel, gaf hij dadelijk bevel om den rekruut vrij te laten.
Weet gij wel, vroeg iemand den dansmeester vestris (den Vader) dat uw zoon u overtreffe? Dat geloof ik wel, zeide de bescheidene danser; ik heb ook zulk eenen goeden meester niet gehad.
Philip thiknesse, in behoeftige omstandigheden, zijnen zoon, Lord andley, te
vergeefs om ondersteuning verzocht hebbende, huurde in wanhoop eene Schoenmakers werkplaats tegen over het huis van den Lord, en
beval zich in de gunst van het Publiek door het volgend opschrift op zijn uithangbord: ‘Philip thiknesse, vader van Lord andley, lapt schoenen en laarzen, goed en goedkoop.’ Het gevolg dezer zonderlinge onderneming is ligt te raden. 's Anderen daags was de vader reeds buiten verlegenheid, en het hatelijk opschrift was niet meer te lezen.
Toen de inkomsten van lodewyk den vijftienden eens zoo zeer in wanorde waren, dat de bedienden van het hof hun traktement niet op den behoorlijken tijd konden bekomen, kwamen de zangers van de Opera met een smeekschrift bij den Minister, ten einde bij hun hun bepaald jaargeld deed betalen. Mijne Heeren! zeide de Minister, wij zullen eerst hen te vreden stellen, die schreijen; vervolgens zullen zij, die zingen, ook eene beurt bekomen.
Iemand verweet eens eenen eerlijken man, dat zijn vader Metselaar was geweest. Deze antwoordde: dat moet uw vader u gezegd hebben: want die was zijn Opperman.
Den Koning frederik den II. werd door eenige Tooneelspeelsters, die in de Opera te Berlijn bijrollen en staatsjuffers speelden, een sineekschrift overhandigd, in hetwelk zij om een vast traktement, als de overige Tooneelspeelsters, verzochten, dewijl zij van hetgene zij tot dus verre hadden bekomen niet konden leven. Frederik de II. schreef tot antwoord ach- | |
| |
ter op het smeekschrift: Dames! gij hebt u verkeerdelijk tot mij gewend; de zaak gaat uwe Vorsten en Prinsessen aan; mijne aangenomene beginselen veroorloven mij niet, dat ik mij met de zaken van vreemde Hoven inlate.
De doode letter-alléén beslist voor de regtbanken in Engeland, en bepaalt de toepassing van de wet. Een Specerijhandelaar werd beschuldigd, dat hij bladen van andere plantgewassen onder den tabak had gemengd. Hij bewees, dat, hetgene hij verkocht had, in het geheel geen tabak was, en kwam zonder tegenspraak vrij.
In Londen had een Schot zijn ambt verloren. Openlijk verklaarde hij, dat dit aan meer dan vijf honderd menschen het leven zoude kunnen kosten. De politie, aan welke deze woorden werden overgebragt, deed hem vatten; entoen hem in het verhoor gevraagd werd, wat hij met deze bedreiging had willen zeggen, antwoordde hij: Ik heb niet de minste bedreiging in mijn hart gehad; mijn oogmerk is enkel en alleen, mij weder met vernieuwden ijver op de Geneeskunst toe te leggen.
Een Monarch lag op zijn sterfbed. Er trad een kourier binnen, en zeide: Sire! wij hebben eene vijandelijke stad ingenomen. ‘Ga, hernam de Monarch, dit aan mijn' ersgenaam verhalen, en zeg hem, dat het innemen van honderd steden eenen Koning, in zijne laatste oogenblikken, niet zoo veel vertroosting geeft, als de herdenking van ééne goede daad!’
Ter gelegenheid van het kamp bij Dyon, vroeg iemand den Generaal bernadotte: Zal uwe gezondheid u niet toelaten de armée te volgen? - Wat praat gij van eene armée te volgen! Ik heb er nimmer eene gevolgd; maar ben dezelve altoos voorgegaan.
De Graaf van ***, driftig wordende tegen den Abt van ***, zeide: Het is wel de hatelijkste schurk, dien ik kenne. - Och, hernam zijne echtgenoote, beste! beste! gij vergeet uzelven. |
|