Trek van edelmoedigheid in Fransche soldaaten, onder de regeering van Lodewijk den XIV.
Het beleg van Namen, door lodewijk den XIV, in het laatst der zeventiende Eeuwe, levert het edelmoedig bedrijf op, daar wij het oog op hebben. Terwijl de Koning, van den vermaarden vauban verzeld, de Stad verkondschapte, kwam hem een Trompetter Paspoorten verzoeken voor de aanzienlijkste Vrouwen van Namen. Lodewijk, zich van het regt des oorlogs bedienende, en niet gezind om de belegerden van eene belemmering te ontlasten, die het beleg zou kunnen bekorten, wees het verzoek van de hand. Doch eensklaps zag men eene even zonderlinge als aandoenlijke bende de legerplaats naderen. Het waren de Namensche Dames, van haare kinderen verzeld, die van de Fransche soldaaten op hunne armen gedraagen wierden; andere soldaaten droegen de weinige goederen, die zij in allerijl hadden bijeengezameld; nog anderen ondersteunden bejaarde en kranke vrouwen, in haaren gang over een steenagtigen en moeilijken weg. Door den toestel en de aannadering van een beleg verschrikt, en op 's Konings menschlievendheid zich verlaatende, waren zij te raade geworden, de stad te verlaaten, en, zich aan de voorposten vertoond hebbende, hadden de soldaaten, door het schouwspel uitgelokt, door eene onvoorbedagte beweeging hunne hulp aangebooden, en de kinderen nevens de pakkaadje op hunne armen genomen. De Vrouwen, tot schreiens toe aangedaan, naderden, onzeker wat de Koning ten haaren opzigte zoude besluiten. De Monarch aarzelde. Maar zijne onzekerheid jaagde haar vreeze aan, en deedt bovenal de Moeders van angst verbleeken. Daartegen was des Konings hart niet bestand; onder een genoegzaam geleide liet hij haar na de Abtdij van Valogne voeren.