verdrieten, en 't welk ter proeve van 's Leeraars niet onbevalligen styl zal dienen. ‘Wat is 'er, (zoo spreekt zyn Eerw.) zints de Schepping der Waereld, tot op dit oogenblik, al op onzen aard-bol gebeurd? Ongeveer 57 en eene halve eeuw verliepen 'er. Hoe veele omwentelingen? welke geweldige botsingen? hoe menige Volken, Ryken en Staaten gingen op en onder? welke verwoestingen richtten, in elke eeuw, nu hier, dan ginds, de bloedigste oorlogen aan? met hoe veele rede mag de geschiedenis van het menschdom, over het geheel beschouwd, helaas! eene geschiedenis van vernielende oorlogen heeten? hoe vaak dreigde, nu hier, dan daar, alles door wanorde 't onderst boven te keeren? welke tegenstrydige belangen wierden door de menschlyke geslachten gekoesterd? hoe zeer woelden de driften, als onstuimige waterhoosen, tegen elkanderen, in? welke verschriklyke gevolgen deden derzelver uitbarstingen gevoelen? hoe veele slachtoffers wierden, van tyd tot tyd, door akelige pesten weggesleept? .... hoe veel zou ik hier nog by kunnen voegen? .... En nog heerscht, niettegenstaande dit alles, dezelfde orde. Heure wyziging moge veranderd zyn; zy zelve is echter, door heel de Schepping, nog even zichtbaar, nog even verwonderlyk. Ondanks alle verwarringen, ondanks alle tegenwrytingen, blyft de heerlykheid der Eeuwige Majesteit zegevieren, en handhaaft deze zich, tot op dit oogenblik, in alle ontelbaare byzonderheden. De hand des Heeren was steeds het opschrift op alle de uitkoomsten der dingen. Schepselen-heil, menschen-geluk, menschen-verbetering, bleeken allerwege de billyke en gunstige bedoelingen te zyn van Hem, die zich niet verre van een' iegelyk', van hun vertoonde.’ Gelyk deeze proeve aangaande het verstand en den goeden smaak, zoo doet ons het toepasselyk gedeelte deezer Leerrede aangaande het hart van den Eerw. rysdyk takens de gunstigste gedagten voeden. Wy herinneren ons by deeze
gelegenheid 's Leeraars leezenswaardige Verklaaring over den Brief aan Filemon, en het aanpryzende verslag, door ons van dezelve gedaan.