| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Ouderdom, of de zaak der Bejaarden; in XIII Gesprekken. Door Herman Gerhard van Breugel, Oud Predikant by de Hervormden te Dordrecht. Te Utrecht, by J. van der Schroeff, Gz., 1797. In gr. 8vo. 430 bl.
Laat zich de geaartheid en het karakter eens Schryvers uit zyne Schriften kenmerken, wy verbeelden ons, in dit Geschrift, grond te ontmoeten, om den Eerw. van breugel ons voor te stellen, als een blymoedigen Gryzaart, die, het goede en het kwaade deezes leevens door elkander staande, in de overtreffende maate van het eerste boven het laatste stoffe vindt tot een vrolyken Ouderdom; eenen Gryzaart, derhalven, volkomen berekend voor de taak, welke hy op zich hadt genomen. In de Voorrede schryft hy, dat, onder het menigvuldig geschrevene ten dienste onzer Jeugd, in de laatste tyden, in 't geheel niet schynt gedagt te zyn aan die Oude Natuurgenooten, die eerlang de Maatschappy der leevenden staan te verlaaten. Grond van reden heeft deeze opmerking, en hebben wy zelve dikmaals ons verwonderd, dat, onder het verbaazend aantal Schriften, die door onze handen gaan, wy zelden iets ontmoeten, geschikt om deeze gaaping aan te vullen. Dank hebbe, daarom, de agtenswaardige van breugel, die zyne hooggeklommene jaaren aan het belangryk werk wel heeft willen toewyden. By veelen onder de leezende bejaarden, twyfelen wy niet, zal 's Mans aangenaam vooruitzigt vervuld worden. ‘De Lachspieren der achtbaare gryse Hoofden mogen, gelyk andere ligchaamsdeelen, by deezen veelal verstramd zyn; maar echter, dunkt my, zie ik deeze en geene derzelven, myn opzet, om hun eenigermaate te hulp te komen, met eenen vriendlyken lonk van vergenoegen en dankbaarheid goedkeuren, en daar door toonen, dat zy de pooging, welke ik in deezen ten hunnen en mynen eigen nutte wil
| |
| |
aanwenden, bekroonen willen.’ Thans verdeedigt van breugel, zyne keuze, om het Werk in den vorm van Gesprekken of Zamenspraaken te gieten, en kenschetst de spreekende persoonen; deeze zyn vier in getal: Alethophilus, of Waarheidsminnaar, een amptloos bejaarde, ‘die van een voorig noest, thands een rustend, doch echter nog arbeidsaam leeven leidt,’ van beschaafde Letter- en Wysgeerige kennis niet ontbloot, van een opgewakten aart en bestaan. Philanthropos, of de Menschlievende, wat neerslagtiger van aart dan de eerste, en ook minder geletterd, hoewel niet ledig van Geleerdheid. Eusebia, de Godvrugtige, zints veele jaaren de Echtgenoote van Alethophilus. Eindelyk, Vicina, of de Buurinne, eene achtbaare ongehuwde Jongvrouwe, van middelbaare jaaren, Vriendinne van Eusebia; die beiden de Weetenschappen, en vooral de beoeffening der gewyde Schriften, liefhebben. - 't Zy ons geoorlofd, uit de Voorrede nog over te neemen de volgende beminnelyke Karaktertrek, door Vader van breugel, met een zweem van ongekunstelde opregtheid, aangaande zich zelven neergesteld: ‘De Natuurlyke Historie (schryft hy) is van voor lange een voornaam deel van myne oeffeningen, en door overreeding ben ik een Voorstander en Verdeediger van de goedaartige en vreedsaame neigingen der dierlyke Schepping in 't algemeen, niet alleen jegens de Menschen, als welke de Dieren altyd min of meer kenlyk eerbiedigen, maar ook jegens elkanderen, uitgezonderd wanneer de honger, of de noodzaaklyke aandoeningen der zinlyke lusten, tusschen beiden komen. Maar veel meer (voegt hy 'er nevens) ben ik een Beminnaar en Hoogschatter, een Voorstander en Verdeediger van onzer aller redelyke, betaamlyke, ja noodzaakelyke Christlyke Verdraagzaamheid, en
schuldpligtige onderlinge Liefde, welke ik omtrent allen in Gods vreeze trachte te beoeffenen, en welke ik van allen omtrent my verlange.’
Tot narigt onzer Leezeren, wat zy in dit Werk kunnen vinden, zullen wy de Opschriften der Zamenspraaken, die dertien in getal zyn, mededeelen. Zy luiden: Over den Ouderdom op zig zelven - de Eerwaardigheid, vooral van een Verstandigen en Godvrugtigen Ouderdom - den genoeglyken en vrolyken Ouderdom - het betaamlyk Geduld der Bejaarden in hunne Zwakheid en Ongesteldheid - het noodig Geduld der Bejaarden
| |
| |
in Ongelukken en veelerleie Rampen - der Ouden verschuldigde Hoope op God, uit hoofde van zyne Beloften aan hun - de zoo noodzaaklyke, als betaamlyke Zelfsverbetering der Ouden - der Ouden betaamlyke, en hun door God beloofde Vrugtbaarheid in het goede - de betaamlyke en aanhoudende nuttigheid der Bejaarden voor hunne Medemenschen - der Ouden behartiging van hun eigen nut, zoo voor dit, als voor hun toekomend leeven - de Zekerheid der Hemelsche Gelukzaligheid - eene onderzoekende overweeging van den aart en natuur der Hemelsche Gelukzaligheid - Leeringen en Vertroostingen, uit de twee naastvoorgaande Gesprekken afgeleid, enz.
Als een blymoedigen Christen Gryzaart verbeeldden wy ons voorheen den waardigen van breugel. Bewys voor die verbeelding meenen wy te ontmoeten in het derde Gesprek, loopende over den Genoeglyken en Vrolyken Ouderdom, uit het welk wy, om ter proeve van 's Mans schryfwyze te dienen, iets zullen overneemen. Vier troostgronden stelt hy aldaar neder, die een Christen eenen vrolyk - dankbaaren Ouderdom kunnen, mogen en moeten doen leiden. Zy zyn: ‘God is 1. zyn Maaker. - 2. Zyn gunstige Onderhouder, en de groote Weldoener zyns leevens. - 3. Zyn genadige Verlosser door Christus Jesus. - 4. En de God zyns heils, op wien hy hoopt.’ Naa eenige zegeningen, hem ten deele gevallen, vermeld te hebben, zegt Alethophilus: ‘Daarom, ik wil voor elke gaave van zyne hand, voor den adem dien ik schep, voor 't licht dat ik geniet, voor myne vermogens, voor elken dag van werkzaamheid en gemak, voor elken rustigen en aangenaamen nacht dien ik geniet, aan het weldaadig Wezen, het welk dezelve aan my verleend, dankbaar zyn; en voords met vrolykheid het pad zyner geboden bewandelen. Alle deeze zyn toch billyk, rechtvaardig en goed; goed in zig zelven, goed en heilzaam voor ons.’ Hier valt Philanthropos hem in de reden: ‘Met vrolykheid?’ zegt hy: ‘Hoe kundt gy toch zoo veel genoegen en reden tot blydschap op deeze laage aarde vinden, welke immers niets dan een traanendal, eene barre woestyn is, of ten minsten van veelen daar voor gehouden word?’ Nu hervat Alethophilus het woord, en zegt: ‘Hoe! dit leeven of deeze benedewaereld over 't algemeen een Traanendal te noemen, is ondankbaarheid tegens God. En deeze kleene, maar
| |
| |
schoone waereld van Gods aardryk, die als een Planeet mede tot het Hemelstel behoord, moge van sommigen eene woestyn genoemd worden, maar ik houde dezelve met anderen geenzins daar voor. Wat 'er van zy, in die zoogenaamde Woestyn heb ik, gelyk oudtyds elk Israëliet in die van Arabien omzwervende, bevonden, dat God my brood gaf om te eeten, kleederen om aan te trekken, en alles, wat tot het leeven en de Godzaligheid noodig is, en dus ook de betere dingen, die met de Zaligheid gepaart zyn. Want schoon wy al niet door een eigenlyk gezegd Wonderwerk gevoed noch gedekt worden, geschied zulks echter door de Godlyke Voorzienigheid. En deeze gedachte is streelende voor my.’
De redenen van blymoedigheid in den Ouderdom doet de Eerw. van breugel zynen Alethophilus aldus ontvouwen: ‘Ook ondervinde ik, dat de betrekkingen, die ik met maagschap en goede Vrienden heb, een bron van daaglyks vermaak zyn. Onze onderlinge liefderyke, en dus ook medelydende gevoelens, onze gezellige byeenkomsten, genegenheden en beleefdheden verminderen de lastigheid van den weg niet weinig, en veraangenaamen ons onderling verkeer. Wat 'er thands ook plaats hebbe en gebeuren moge, wy zyn aan geen woest willekeurig gezag blootgesteld, maar genieten onze vryheid, zoo wel in 't Burgerlyke, als in 't Godsdienstige, door heilzaame Wetten omschanst.
Immers hebben wy onze Mozessen tot onze Leidsmannen, de Propheeten, den Leeraar ter Gerechtigheid zelve, met zyne Apostelen en Euangelisten, tot onze Leeraars, om ons wys te maaken tot zaligheid. Die maaken ons bekend wat goed is, en 't geen de Heer van ons eischt. Zoo is ook Gods Woord eene lieflyke lampe voor onze voeten, een helder licht op onzen pad, zoo wy maar niet, de duisternis liever hebbende dan het licht, onze oogen en harten 'er voor sluiten. God zelfs geeft ons zynen goeden geest om ons te onderwyzen.
Ook ontbreekt het ons aan geene Aärons, noch leevende voorstanders en voorgangers in onzen geestlyken Godsdienst. Wy hebben dagen van heilige rust, staatige gedenkfeesten, verscheidene oeffeningen en instellingen ter verleevendiging en versterking onzer har- | |
| |
ten. Met blydschap mogen wy ons geestlyk water uit de heilfonteinen, die in ons midden zyn, scheppen; en daardoor, gelyk Israël in de woestyn Kanaans vrugten proefde, alreë met eenigen voorsmaak en verzekering van het geluk der Hemelsche Gewesten begunstigd worden.’
Naa het vermelden van nog eenige gronden van weltevredenheid: ‘Gy schynt (valt Philanthropos hem in de reden) verstandiglyk op 's Heeren goedertierenheden te letten, en veel met zyne belofte, ons in zyn woord gedaan, op te hebben,’ vervolgt Alethophilus: ‘Dit tracht ik op alle mooglyke wyze te doen: op zulke dingen ben ik gewoon gestadig het oog te houden en te tuuren. Het gevoel en 't gestadig denken en staroogen op myne tegenwoordige zwaarigheden, lasten, te kortkomingen in pligtsbetrachtingen, en op myne zwakheden zoo wel als op de ongelegenheden deezes tyds, mogten anders myn aandacht te veel naar zich trekken, en het goede, 't welk ik geniet, en den goedgunstigen Schenker daar van doen vergeeten.
Ondertusschen vergeet ik de zwaarigheden niet, waarin ik met anderen ben, of waarin ik voords persooneel komen kan, doch ik vind ook reden van dankzegging en blydschap daar in, dat ik in voorspoed my tegens onspoed kan en mag wapenen. Ik verslaap de dierbaare uuren van den dag niet, de orde der Natuur omkeerende, noch misbruik die door geene ongeregelde liefde tot gezelschap en uitspanningen, maar poog 'er zuinig op te zyn, waar door ik vry ruimen tyd heb. En wanneer ik deezen, gelyk ook gezondheid en blymoedigheid, bezitte, tracht ik denzelven voor God, en vooral voor myne ziel, ten einde deeze wyzer en beter te krygen, te gebruiken, en dewyl ik te wel van de groote onzekerheid van gezondheid en gemak overreed ben, draag ik zorg, die zoo te besteeden, dat ik aangaande dezelve, wanneer die van my weggenomen zouden zyn, troostryke overdenkingen hebben moge.’
Uit een ander Gesprek zullen wy nog een enkelen trek overneemen, vooral om de Aanteekening, daar nevens gevoegd. Onder de dwaalingen, in welke bejaarde Christenen ligt vervallen, en die van de schadelykste gevolgen zyn, rangschikt de Eerw. van breugel de volgende: ‘Zy denken en zeggen al ligt, dat de preediking van Gods Woord en de Godsdienstoeffeningen,
| |
| |
die zy in voorgaande dagen gehad hebben, beter waren, dan die, welke zy nu genieten, en verachten de Preedikers deezes tyds, in vergelyking van de voorigen. Misschien (zegt hy) is 'er, met opzicht tot eenigen, grond toe; maar eigenlyk is de verandering in hun zelven. Zy zyn ongesteld en hebben hunnen geestlyken eetlust verlooren, zoo dat de misslag by hen ligt.’ Hier op slaat de volgende Aanteekening: ‘De goede Horatius beschryft den ouden man als een Homo difficilis, querulus; - - -
Censor, castigatorque Minorum.
En zyn gezegde, dat een oud man zy Laudator temporis acti, se Puero, mag, over 't geheel genomen, eene waare characteristique trek zyn; maar, ik voor my, ben, geenzins met alle, maar echter met veele grondbeginzels en zeden van den tegenwoordigen tyd, beter te vreede, dan met die, welke ten tyde, toen ik met eenige kennis in de waereld tradt, plaats hadden. Dit niettegenstaande, blyft het, over 't geheel, waar, 't geen één myner Voorouders, H.L. Spiegel, ergens in zynen Hartspiegel, naar de Dichtkunde van dien tyd, zong:
De tyden zyn all' eens, geen beeter' wil vercieren,
Zyn zy u kwaad? dit doen uw snôo en kwâe manieren.’
De bygebragte staalen zullen genoeg zyn, om den aart en de denkwyze, in dit Werk doorstraalende, kenbaar te maaken, en hetzelve te doen voorkomen als een nuttig Handboek voor bejaarde lieden, zeer dienstig om hen met het onaangenaame van 's menschen stand te bevredigen, en het genoegen des leevens met een dankbaar hart te smaaken. Een dierbaar geschenk aan de Natuurgenooten is alzo dit Geschrift van den agtenswaardigen van breugel, wien wy verlenging van zynen verstandig blymoedigen Ouderdom van heeler harte toewenschen.
|
|