strikken te spannen, en in het rampzaligst verderf te lokken. Hy schildert ons dus het Monster der verleiding in deszelfs natuurlyke gedaante, maar dieshalve ook te gelyk met de levendigste en sterkste kleuren. Wy hebben, dit ziende, gevreesd, of deze schildering niet nadelig zou kunnen werken op ligt-vervoerbare harten, die door den eersten indruk aanstonds hevig geroerd worden. Nog vrezen wy, of zy niet misschien de gedachten van haar, die minder eenvoudigheid van hart, minder onschuld van zeden, minder vastheid van geest, dan onze Kloosterling, bezitten, tezeer zal vestigen op den aart eens misdryfs, waarvan het wenschlyk ware, dat spoedig, tot ere des menschdoms, het aandenken te gelyk met de zaak zelve, geheel verloren raakte. Althans ene schildering, zó natuurlyk, zó levendig en treffend, kan, duchten wy, niet wel nalaten by sommige Lezers en Lezeressen wellustige beelden te verwekken, en driften te voeden, welker lighaam- en zielverwoestende uitwerkselen de verstandige en brave man terecht betreurt, in deze dagen, waarin de schandlykste verwyfdheid en losheid van zeden als algemeen-heerschende kwaden zozeer gekenmerkt worden. Ondertusschen kan deze bedenking, zo zy grond heeft, niet op den Schryver, maar zou dan nog alleen op den aart zyns onderwerps vallen. Om aan zyn onderwerp volkomen recht te doen; om den afgrond des zedelyken bederfs, welken de Kloosters openzetten, in deszelfs vreeslyk aanzien en vervaarlyke diepte te leren kennen, moest hy zyne schets zó natuurlyk, zó waar, zó treffend maken. Voor het overige heeft hy voor het beeld der dartele, ongebonden wellust in dat der zedige en kuische Kloosterling een allerbekoorlykst tegenbeeld geplaatst, en ook de diep verlaagde slavin harer driften ene straf doen lyden, yslyk genoeg om voor niet geheel bedorven harten tot de krachtigste waarschuwing te verstrekken. Veelmaal bekroop ons onder de lezing de lust deze of gene brokken voor onze Lezers af te
schryven, om hun daaruit iets van des Schryvers geest te doen voelen, en vooral deszelfs zaakryken en bevalligen schryftrant enigermate te doen kennen. Wy moesten dit nogthans achterwege laten, omdat wy, behoudens genoegzaam verband, een, voor ons bestek, te groot uittreksel zouden hebben dienen te maken. Onzes ondanks onthouden wy dus hier onze Lezers dit vermaak, en moeten wy hun naar het werk zelve verwyzen, waarvan wy nog kunnen verzekeren, dat de Vertaling mede in de beste handen geweest is.
Als ene bylage vindt men achter de Kloosterling ene briefwisseling, welke de letterkundige geschiedenis van dit boek opgeeft. Men zal daaruit in de aanleiding, welke diderot voor zyn geschrift genomen heeft, deszelfs schitterend vernuft nog meer leren bewonderen. Voorts blykt het uit deze briefwisseling, dat de Roman reeds in 't jaar 1759 of 1760 is af-