der, schoon de een veel uitgebreider dan de andere, waar in vooral de Heer Veirac uitgemunt heeft, zonder in hunne gevoelens veel vaneen te wyken. Een aanmerkelyk verschil van oordeel tusschen de eerste en de twee laatsten worden evenwel gevonden in de beantwoording van dat gedeelte der Prysvraag, welke is de bepaalde zitplaats van de Kinkhoest? De Heer Veirac is van gevoelen, dat zy te vinden is in ‘de verlenging des Opperhuids, welke het strottenhoofd, de luchtpyp en haare takken, tot hun uiteinden, als mede het keelgat inwendig bekleed, bepaaldelyk de klieren aldaar te vinden, en de slym, die door dezelve word afgescheiden.’ Om welke stelling te beweeren zyn Ed. eene vry uitgebreide Ontleed- en Natuurkundige beschryving van alle die deelen, met eenige daar ingevlogten Aanmerkingen en Waarneemingen laat volgen. De Heer van de Wynpersse is daar en tegen van oordeel dat de zitplaats deezer ziekte in de maag moet gezogt worden, en voert, om zyn gezegde te staaven, een aantal wel uitgekooze en grondige bewysredenen daartoe aan; terwyl de Heer s' Graeuwen zich wel niet stellig voor een dier twee gevoelens verklaart, maar echter voor het waarschynlykst houd, dat de zitplaats van deezen hoest in de maag te vinden is; ‘ofschoon (voegt Hy 'er by) derzelver ziekte-stoffe haare nadeelige uitwerking ook op de borst, vooral op de longen, de luchtpyp en derzelver takken uitoeffenen, en gemelde deelen, by de aanvallen van deezen hoest, wel het meeste te lyden hebben.’ Dog zyn Ed. behandelt dit gedeelte slegts als in het voorbygaan, zonder de vereischt wordende bewyzen daar toe by te brengen.
Wy voor ons stemmen met de twee laatstgemelde denkwyzen in dit opzicht volkomen overeen, en zouden by de reeds door den Heer van de Wynpersse aangehaalde bewysredenen (zo anders dit Maandwerkje hier toe geschikt was,) nog meer andere kunnen bybrengen.
In verdere byzonderheden kunnen wy ons niet inlaaten, alleen moeten wy onze gedagten over dit Werk in het algemeen nog te kennen geeven, en die bestaan hier in.
Deeze hardnekkige en dikwerf miskende ziekte word, met alles wat daar toe behoort, in deeze Verhandelingen zo uitvoerig, duidelyk en na waarheid beschreeven, dat niemand, met eenigen schyn van rede, daar over iets meerder zal kunnen verlangen. 'Er is evenwel een maar by, en die is deeze: