Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRaadgeeving aan het Volk van Vrankryk. Uit het Fransch vertaald. Te Dordrecht by A. Blussé en Zoon, 1789. Behalven de Voorreden 239 bladz. in gr. 8vo.Dit Stukje werd in het Fransch geschreven toen de tegenwoordige Nationaale Vergadering van dat Ryk, door den Koning beloofd, maar eer zy nog was by een geroepen. De zeldzaamheid deezer groote gebeurtenisse by een Volk, dat, langer dan anderhalve eeuw, door eene bykans willekeurige magt geregeerd, eindelyk de gelegenheid bekoomt om zich in Vryheid te herstellen, en zyne rechten, de rechten van den mensch en van den burger, te doen gelden, moest natuurlyk de pennen der zodanigen, welken bekwaam waren, of zich bekwaam oordeelden, om, in deezen zo belangryken, en tevens zo hachelyken, toestand van zaaken, goeden raad te geeven, aan werk helpen. Het is niet te verwonderen, dat, by eene zo gewigtige gelegenheid, veele Werken zyn in het licht gekomen, welke meer blyken draagen van verwaandheid, of, ten besten genomen, van welmeenende voorbaarigheid, dan van weezenlyke kundigheden, doorzicht in het beloop der menschelyke zaaken, en bedrevenheid in het bestuuren derzelve. Onder eenen zo grooten hoop wordt, evenwel, doorgaans iets goeds, en veeltyds iets uitmuntends gevonden: en indien Eerzucht, of nog laagere bedoelingen, den schryflust van veelen deeden ontwaaken, de voortreffelyker beginsels van Liefde tot het Vaderland, en tot het menschdom, moesten ook by edeler gemoederen niet buiten werking blyven. Tot deeze laatsten schynt ons de ongenoemde Schryver te behooren van het Werkje, dat wy hier den Leezer aankondigen. | |
[pagina 25]
| |
Na eene korte Voorreden gericht tot het Volk van VrankrykGa naar voetnoot(*), over deszelfs hachelyken toestand en plicht om van de zich aanbiedende gelegenheid gebruik te maaken tot herstelling der Constitutie en tot verbetering van gebreken, volgt het Werk zelve verdeeld in vier Hoofdstukken. Het Eerste Hoofdstuk heeft tot zyn opschrist: Van het geene men behoort te weeten, om voor de tegenwoordige belangens nuttig te zyn. - Het Tweede handelt, Van de Fransche Regeering zo als dezelve thans is. De grove gebreken, welke in het gemelde Ryk in een verloop van zo veele eeuwen zyn ingeslopen, zo ten opzichte van de eigendunkelyke magt der Koningen, als met betrekkinge tot de burgerlyke en lyfstraflyke Wetten, worden hier nadruklyk voorgesteld. Maar het belangrykste is het Derde Hoofdstuk. Dit is tevens het grootste, als loopende van bladz. 46 tot bladz. 190, en bevattende dus ruim drie vyfde deelen des geheelen Werks. Het Opschrift is; Van de Fransche Regeering, zo dezelve behoord te zyn. Vooraf gaan verscheidene gegronde aanmerkingen over de verschillende regeeringsvormen, waaromtrent het gebrekkige van derzelver gewoone verdeelinge in alleenheerschingen, regeeringen des adels of van de voornaamsten des lands, en volksregeeringen wordt aangetoondGa naar voetnoot(†). ‘Men ziet, zegt de SchryverGa naar voetnoot(‡), dat men zich aan geen iedele naamen, die men aan de staaten geeft, moet binden; dat die naamen noch de overeenstemming, noch de verschillen, die tusschen hen plaats hebben, aantoonen; dat die naamen, noch de deugd, noch de ondeugd, die in derzelver staatsgesteldheid stand grypt, doen kennen; dat wanneer men zegt dat een koningryk is een alleenheersching, men dan noch niet weet welk voordeel gehecht is aan het vermogen van den vorst, mitsgaders of dat | |
[pagina 26]
| |
vermogen gelyk staat met de tusschen beide komende magten, of het volk is vry of slaafsch, en of het is gelukkig of ongelukkig; dat de aanhangers van dit zoort der regeering, zo men haar in derzelver algemeene en byzondere betrekking beschouwt, geen recht hebben om te besluiten, dat een staat, om dat hy die naam draagt, wel wordt bestiert, en dat de menschen 'er gerust en vergenoegt in leeven; dat de Voorstanders van een Algemeenebest geen meer reden hebben een regeering te benoemen, om dat dezelve de tytel van algemeenebest voert; dat men de vorming van ieder maatschappy wel onderzoeken, en de woorden ter zyde stellen moet, om 'er een geschikt oordeel over te kunnen vellen.’ - Vervolgens handelt dit Hoofdstuk, in elf onderdeelen of paragraaphen, van de noodzaaklykheid om de wetgeevende magt van die der uitvoerende te scheiden. - Van de vorming eener wetgeevende magt, uit de drie standen van het ryk. - Aanmerkingen over deeze standen. - Van de middelen, die de Wetgeevende magt verhinderen zich te buiten te gaan. - Van de rechten en verrichtingen der wetgeevende magt. - Van de rechten en verrichtingen der uitvoerende magt. - Van de vryheid der drukpers. - Van de herroeping en intrekking van 's Konings gezegelde lastbrieven, of lettres de cachet. - Van de vernietiging der brieven van genade of vergiffenis, anders brieven van pardon. - Van de algemeene grondregel, die tot een leidsman in de hervorming onzer wetten behoord te dienen. - Van de rechterlyke magt. - Van de bestierende magt. Wat de Schryver onder deeze laatste benaaming begrype, blykt uit het begin der afdeelinge. ‘De landschapsvergaderingenGa naar voetnoot(*), zegt hy, moeten plaats hebben om de wetten, die tot de bestiering der geldmiddelen als anderzints betrekkelyk zyn, uit te oeffenen, gelyk de rechterlyke magt, die, welke de burgerlyke en lyfstraffelyke aangaan, moet uitvoeren; zy moeten zich bezig houden met het inzamelen der lasten, het onderhouden der wegen, der grachten, rivieren en verscheide andere gewichtige voorwerpen en zaakenGa naar voetnoot(†). Het Vierde Hoofdstuk heeft tot titel. Van de magt der | |
[pagina 27]
| |
algemeene staaten, en de overeenstemming die 'er tusschen de drie standen behoord plaats te hebben. Gemaklyk begrypt men, dat de Schryver den Algemeenen Staaten de opperste magt toekent. Het begin van dit Hoofdstuk is ‘De algemeene staaten kunnen alles doen; in hunne handen zyn alle zoorten van magt vereenigd.’ En kort daarna, ‘Wanneer de staaten vergadert zyn, heeft de koning geen het minste gezagGa naar voetnoot(*).’ Deeze stellingen worden vervolgens ontwikkeld en aangedrongen. Op dit alles volgt nog een Aanhangsel, waarvan men het oogmerk eenigzins kan afleiden uit de woorden, met welke het begint ‘Ik heb dit werk begonnen en geëindigt wanneer verkeerde en staatzugtige lieden zich aan het hoofd der regeering bevonden; een vaderlandlievend staatsdienaar is hun opgevolgd, en ik heb niets verandert..... De daadelyke toestanden der verdienstelyke mannen zyn wel waargenomen, en hier uit zyn eenige aanmerkingen, die niet nutteloos kunnen zyn, gebooren.’ Gaarne zouden wy onzen Leezeren nog iets tot een staal van de schryfwyze des opstellers mededeelen, en daartoe zoude het ons niet aan stoffe ontbreeken. Het werk blykt allezins het voortbrengsel te weezen van eenen moedigen, vryheidlievenden, schranderen, en in de geschiedenissen en tegenwoordige gesteldheid van zyn Vaderland bedreven man. Alleen de bedenking, dat ons tegenwoordig bericht naar evenredigheid der grootte van het Stukje te lang zoude worden, wederhoudt ons van hier in te voegen, het geen de Schryver van bladz. 112 tot bl. 117 zegt, raakende de Vryheid der Drukpers. Doch wy willen liever alle beminnaars van waare vryheid, allen welken eenig deel neemen in het lot van zo veele millioenen hunner medemenschen, tot het Werk zelve wyzen; terwyl wy echter den geenen, welken het Fransch maatig zyn, het Oorspronglyke aanraaden boven eene Vertaaling. De Overzetter komt ons voor op verscheidene plaatzen de meening van den Schryver niet naauwkeurig gevat te hebben, en is, in de geslagten der Naamwoorden, en andere deelen der Taalkunde, somtyds vry gebrekkig. |
|