Berigt, wegens een zwarten panther.
Door den Heer de La Metherie.
(Journal de Physique, Juillet 1788.)
Een Dier, door my in de Tour, te Londen, gezien, geleek volkomen op een Panther. De hoogte is omtrent twee voeten en tusschen de twee en drie duimen; de lengte omtrent vyf voeten. De Staart is lang en volhairig. De Kop heeft dezelfde afmeetingen als die des Panthers, de Snoet is breed, de Ooren zyn kort, de Oogen klein. De Oogappel is ligt graauw, en het weinige des Oogs geelagtig graauw. De Pooten zyn sterk, en digt met hair bezet. De beweegingen, welke het Dier maakt, zyn vlug en schigtig. Zyn uitzigt is, gelyk dat des Panthers, onrustig en wreed.
Het eenig onderscheid, 't welk zich opdoet tusschen dit Dier en den gewoonen Panther, is de kleur, die in het eerste voorkomen zwart is: doch wanneer men dezelve nauwkeuriger beschouwt, is ze zeer donker bruin. Men ontdekt 'er nog donkere Vlekken in, welke naar de Vlekken des Panthers gelyken. Als het Dier de hairen overeinde zet, ziet men van onderen een geelagtig schynzel.
De Dierbeschryvers hebben van een Zwarten Tyger gesprooken; de Heer pennant heeft 'er zelfs eene Afbeelding van gegeeven. Hy noemt dien Black Tiger, Zwarte Tyger, Jaguar. Hy brengt den Zwarten Couger van buffon by als het zelfde Dier; doch deeze soort gelykt niet naar dit Dier, waar van ik schryf. Deszelfs kleur is veel min donker; het benedenste van den Buik, van den Hals, en de deelen om den Bek, zyn ligt geel: daarenboven komt dit Dier uit de Westindiën, terwyl het Dier thans in den Tour, te Londen, uit Bengale gezonden is, en geen wit altoos heeft.
Dit Dier schynt eene nieuwe soort te zyn, en zou, in den smaak van linnaeus, genaamd mogen worden Felis fusca, maculis nigris sparsis. Ik noodig de Natuurkundigen in Indie uit, om een nader onderzoek op dit Dier te doen.