| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen over de verwantschap tusschen de zede- en staatkunde, door den Baron Carel van Dahlberg, op de Academie der Weetenschappen te Erfurt voorgeleezen.
Aan de Heeren Schryveren der N.A. Vaderl. Letteroef.
myne heeren,
‘Met herhaald en daar door verdubbeld genoegen, heb ik meermaalen geleezen de uitsteekende Antwoorden, op het voorstel der Bestuurderen van het stolpiaansch Legaat: Dat 'er in de Christlyke Zedekunde geen gebod zy, waar door of elk byzonder Burger in de behartiging van zyne welvaart; of de Hoofden des volks in de bestuuringe van het Gemeenebest, volgens de Regelen der Staatkunde, verhinderd worden. Bovenal die van den Hoogleeraar Mr. h.c. cras, en van den Heer p. verstap junior, met zo veel regts om den door 't lot beslisten Eerprys dingende. - Het hoofdoogmerk van dit Voorstel was: buiten bedenking te stellen, dat de Kunst, die men Staatkunde noemt, en dier benoeminge waardig is dat is de Kunst van waare en zuivere voorzigtigheid, het zy in het Huishoudelyke, het zy in het Burgerlyke, nooit tegen den Godsdienst aanloope. Die Bestuurders verlangden aangetoond te hebben, dat de hoogste Voorzigtigheid, en de hoogste Christlyke Deugdzaamheid, zamengingen; en dat zy, die deeze, door haaren aart zeer nauw verbonden, van een scheiden, door eene verderflyke dwaaling Voorzigtigheid, verwarren met arglistige Kwaadaartigheid, en met eene booze of geweldige najaging van een voor het tegenwoordige vermakelyk voordeel, dewelke eindelyk niet minder voor den Ondeugenden zelve, dan voor de algemeene, zo Burgerlyke als Menschlyke, Maatschappy nadeelig
| |
| |
zy. - Deeze Hoofdzaak, gelyk zy in hunne Voerreden verklaaren, is in de gezondene Antwoorden niet volkomen uitgewerkt, terwyl de juiste en volkomene ontwikkeling van dit gedeelte des Onderwerps van het grootst en algemeenst belang was. - Den tytel leezende van het Stukje des Barons van dahlberg, in den jaare 1786, te Erfurt, in 't Hoogduitsch gedrukt, dagt ik dit ontbreekende aangevuld te zullen vinden; niet geheel voldeed het aan deeze myne verwagting, schoon in eene zo groote maate, dat my de lust bekroop om 't zelve te vertaalen, en UL. toe te schikken. Het behaagde ons, door den verlichten yver en vuurige Deugdgezindheid des edelen Schryvers, wiens hooge Geboorte vercierd is met alle Deugden, die aan zyn hooge Geboorte den waaren luister byzetten. Hy is Coadjutor van den Aardsbisschop van Mentz, en heeft, gevolglyk, maar één stap te doen, om ter Oppermogenheid te geraaken, en, in een verheeven kring, blyk te geeven van de Verwandschap tusschen de Zedeen Staatkunde, hier zo meesterlyk aan den dag gelegd.
Ik blyf enz.’
Moet men in een Staatsman eerbieden, waar van men in een Burger een afkeer heeft? Indien het een pligt is billyk te handelen tegens een ieder, hoe zou het dan billyk kunnen weezen, geheele Volken te mishandelen? Welk is de uitslag van dusdanig een Staatkunde? Leest zulks in de Geschiedenissen; uitgeputte Schatkisten, verwoeste Landen, waggelende Throonen, Kunstenaaryen tegen Kunstenaaryen worstelende, Wraak der Bedroogenen, het geheel verval van ter helft gebragte Kunsten en Weetenschappen, en eindelyk de Jammerklagten der Verdrukten, onnoemelyk groot in aantal, in vergelyking van het klein getal Gelukkigen.
Waar toe ondertusschen deeze oude Waarheden opgehaald? De Verstandige heeft zulks niet noodig; de Dwaaze lacht 'er mede; doch het is een Onderzoek, 't welk de Vriend der Waarheid begeert. - Ik zal, daarom, vooraf de gronddenkbeelden bepaalen; wat is Zedekunde, wat is Staatkunde? De ontwikkeling hier van zal niet overtollig weezen. Meer dan één jong Heer, die zich tot het bedryf van zaaken schikt, wankelt in
| |
| |
zyne beginzelen; alles dunkt hem geoorlofd, wanneer het ten voordeele zyns Lands kan strekken. De hoop, om de toejuiching zyner Vrienden te verwerven, de voorbeelden uit de Geschiedenissen, streelen hem; de loop der zaaken, de roem, alles sleept hem weg.
Indien dit Geschrift, in handen van dit slag van Leezeren komende, hun aftrekt van het valsche licht, 't welk hun doet afdwaalen, langer te volgen, en hun de Waarheid ontdekt, zal ik myn hoofddoel beschooten hebben.
De Zedekunde, uit een algemeen oogpunt beschouwd, is de Kunst om zyn Leevenskoers zodanig te regelen, dat men voldoet aan zyne Pligten omtrent zynen Schepper, zyn Naasten, en zichzelven, en ter volmaaking voortstreeft.
De Staatkunde leeraart, in 't welweezen van den Staat te voorzien. - De Staatkunde is een gedeelte der Zedekunde, die het goed bepaalt in de Maatschappy, den Staat geheeten. Waar uit volgt, dat de Staatkunde niet in tweestryd is met de algemeene Zedekunde: dewyl de Staatkunde een gedeelte van de Zedekunde uitmaakt.
Maar de Staatkunde heeft haare waarheden, welke niet opgeslooten zyn in andere deelen der Zedekunde: dewyl zy byzondere betrekkingen vormt. Bygevolge kan 't geen strydig is met de algemeene Zedekunde, geen Staatkunde weezen, en de Staatsman heeft zyne byzondere Pligten, onderscheiden van die eens Huisvaders, eens Burgers, eens Vriends.
Deeze waare grondbeginzels zyn dikwyls, ten grooten nadeele des Menschdoms, miskend. - Volgens de algemeene wyze van spreeken, noemt men Zedekunde de Beginzels, naar welken ieder Mensch zyn leevensgedrag moet regelen. In dien zin is de Staatkunde geen Zedekunde. Maar, volgens wysgeerige begrippen, is het lichaamlyke van het geestlyke onderscheiden. Tot het lichaamlyke brengt men de hoedanigheden van Weezens, waar in men geene kennis van 't goede bespeurt, en tot het geestlyke, den Wil en de Daaden van verstandige Weezens. Men heet het een Natuurlyk, het ander Zedelyk.
Ik noem algemeene Zedekunde de Beginzels, die waar zyn in alle Zedekundige Betrekkingen; derhalven behoo- | |
| |
ren de Staatkundige Betrekkingen tot het Ryk der Zedekunde.
De Algemeene Zedekunde heeft het welweezen des Menschdoms op 't ooge. 't Geen iets toebrengt aan 't welzyn van allen, onder alle betrekkingen, werkt ook tot welzyn van 't geheel. Dit is een beginzel der algemeene Zedekunde. In dien zin is de Staatkunde onderworpen aan de Beginzelen der Algemeene Zedekunde. Nu vraag ik, of 'er Beginzels zyn der Algemeene Zedekunde, die even zeer Beginzels der Staatkunde mogen heeten, die kortlyk uitdrukken, en als een zaadbeginzel in zich vervatten, alles wat men te doen hebbe? - Ik hou my des verzekerd, en zie hier het bewys opgemaakt.
De Algemeene Beginzels der Zedekunde zyn,
1. Alles te doen wat de Dienst en de Liefde des Scheppers, de Eeuwige Oorsprong van ons bestaan, van ons afvorderen.
2. Anderen te behandelen gelyk wy wenschen behandeld te worden.
3. Op zyne eigene Behoudenisse bedagt te zyn.
4. Na de Volmaaktheid te streeven.
Het eerste Beginzel schryft de Pligten des Staatsmans, ten opzigte van den Godsdienst, voor.
Het tweede leert hem, wat hy zynen Medevaderlanderen en Vreemden verschuldigd is.
Het derde geeft hem maatregelen van Voorzigtigheid en Standvastigheid aan de hand.
Het vierde toont hem het groote, het verheevene, 't welk men ontdekt in de Meesterstukken der Staatkunde.
Indien de Staatkunde den Godsdienst verwoest, ondermynt dezelve den grondslag van den Staat.
Indien de Staatkunde bedrog en onregt toestaat, brengt zy haat en rampen voort, die het oogmerk der Staatkunde niet kunnen weezen.
Indien zy verwaarloost den Staat te bewaaren, zal het Staatsgebouw instorten.
Indien de Staat niet na Volmaaktheid streeft, zal zy altoos in een middelstand hangen blyven, en nooit het Geluk erlangen, waar voor de Menschlyke Maatschappy, wanneer dezelve haare kragten inspant, vatbaar is.
Het gaat desgelyks vast, dat eene bedrieglyke Staat- | |
| |
kunde den naam van Staatkunde niet verdient. Zy werkt aan tegen het duurzaam welweezen van den Staat.
'Er zyn misdryven, die den misdaadiger gelukkig schynen te maaken, en die voor Meesterstukken in 't Staatkundige doorgaan, in 't oog der misleide menigte; maar dat men de moeilykheden berekene, welke zy kosten, eer ze gelukken; de menigte van Menschen, die daarom lyden, en de weinig wenschbaare gevolgen! Die berekening zal uitwyzen, hoe veel de schyn van het weezen verschilt.
Het kan bejammerenswaardig schynen, een heerlyk vooruitzigt van 't welzyn eens Staats op te offeren. Verbeeld u een Man van vernuft, die, ten welzyn van den Staat, leeft. Het goed geluk biedt hem een zamenloop van omstandigheden aan, die in den afloop van eene Eeuw niet weder keeren. Door ééne daad van Geweld, door ééne Bedriegery, door eene Onregtvaardigheid, kan hy den Staat een groot voordeel aanbrengen. Met hoe veel schoonschynende dekmantels kan men die slinksheid niet bedekken? Hoe veel vermag het vindingryk vernuft niet? Welke Staat heeft zich geheel niets te verwyten? Het overwigt des voordeels is zo groot; deeze gelegenheid, eens verzuimd, komt niet weder. Men moet zich van de omstandigheden bedienen. Eén dag wagtens, en 'er valt niet meer aan te doen. Nu of nooit. Elk handelt naar zyne overtuiging. Het schaadt niet het te beproeven. - Men heeft dikwyls myne twyfelingen bewonderd, en slagen in de Staatkunde zoeken te regtvaardigen.
Dat men de gevolgen overweege, wanneer zelfs alles naar wensch gelukke. Is men verzekerd, dat men Naakomelingen en Tydgenooten zal bedriegen? Een Staat, van welken men weet, dat dezelve zich alles veroorloft, laadt zich den haat, de jaloezy, de wraak, het mistrouwen, van andere Staaten, op den halze. Deeze gevoeligheden, als onder de assche verborgen, ontvlammen in 't vervolg. Wie kan borg weezen, dat het verworven voordeel, teffens met veele andere, niet zal verlooren gaan?
Een Staat, die langs alle wegen zich alles veroorloft, ontmoet ook den grootsten tegenstand. Zo ras deszelfs maatregels bekend worden, spant 'er alles tegen zamen.
't Vernuft vermag veel; doch wat vermag het, zonder
| |
| |
gelukkig slaagen in den uitvoer? Het geluk en ongeluk bejegent den Onschuldigen en den Schuldigen. Indien het de Ontwerper van eene rechtmaatige onderneeming mislukt, blyft de lof der onderneeminge zelve hem over. Maar slegt slaagende Onregtvaardigheden laaten eene onuitwischbaare vlek naa.
Kan het welzyn van den Staat door Onregtvaardigheden bevorderd worden? Men kan zich voor elken Staat tydperken verbeelden, die voordeelen belooven, overeenkomstig met de grondregelen der nauwstgezette Zedekunde. Welk een voordeel, welk een magt, welk een geluk, kan als dan 't albezielend Vernuft daar aan niet schenken, door gepaste Wetten, door liefde tot het Ryk, door eene verstandige Huishouding, door goede Schikkingen, door belooningen aan Verdiensten te schenken, en hun kragtigwerkend voorbeeld van Vaderlandlievenden yver!
Wat betekent de Rykdom van één enkelen Staat, in vergelyking met de Waarheid, en het welweezen des Geheels; is de bestemming des Menschdoms, dat de Volken elkander bedriegen, elkander verdelgen? De Staatkunde kant zich aan tegen de overheerschende en vermetele Staatzugt der Vreemden; dan, hoe zeer vermenigvuldigen laage driften de onheilen der Wereld, zonder eenige noodzaake? Kan dit het doel weezen van Menschen, gevormd, om hun onderling geluk te vormen door Eensgezindheid, en de Kennis der Waarheid? - Dweepery! - zal men tegenwerpen; maar tegenwerpen is geen wederleggen. Is eene gedagte valsch, of belachlyk, om dat dezelve verheeven is, en veelen die niet weeten te vatten? Is men niet gewoon te zien, dat het Vooroordeel met de Waarheid den draak steekt? De eerste stap alleen kost eenige moeite. Zeldzaam laat men het by den eersten berusten. Wat wint een Staatsman, de twee steunzels, de Waarheid en de Regtvaardigheid, verwerpende? Vol bezorgdheids bewandelt hy, al tastende, het duister spoor der veinzerye, zoekende zyn gangpad voor aller oog te verbergen. De vrede der ziele en het geluk zyn voor hem verlooren. In 't einde komt hy menigwerf ter plaatze, waar hy zyn bogtigen weg opgedolven vindt, door een stouten Mededinger; en daar deeze Mededinger den kortsten weg inslaat, bereikt hy veel eer zyn oogmerk, en de Bedrieger zinkt hoe langs hoe
| |
| |
dieper in den verschriklyk gaapenden afgrond, die den Regtvaardigen Man van den Misdaadigen afscheurt, in welks diepte hy niet vindt dan hartknaagend berouw, 't welk hem duizend verwyten doet.
Zodanig waren myne overleggingen. Wat zullen ze te wege brengen? Zo weinig als de redenen, die men aanvoert by een Mensch, dronken van Eigenliefde, om hem te betoogen, dat zyn drift buiten 't spoor holt. De Eerzugt is zo wel de bron der grootste Deugden, als der snoodste Ondeugden. Zy zou het geluk des Menschdoms uitmaaken, indien de denkbeelden van Eer over 't algemeen welgeregeld en gezuiverd waren, zo dat de Menschen hun wierook niet ontstaken voor de valsche Goden, wier Onregtvaardigheid hunne Voorouders verdrukte, indien zy het groote, het buitengewoone, niet bewonderden, dan wanneer het ten openbaaren Nut strekte.
't Is eene beweeze zaak, dat de Staatkunde wel zamenstemt met de Grondregelen der Algemeene Zedekunde. Men vraagt, wyders, waar in zy verschilt van de Byzondere Zedekunde?
Elke Betrekking onder de Menschen heeft haare eigene Zedekunde. Vergeleeken met andere Betrekkingen, verdeelt zich die byzondere Zedekunde, en heeft haare perken; doch niets tegenstrydigs. De Ouderdom, de Rang, de Geboorte, de Bekwaamheid, de Omstandigheden, bepaalen dit verschil van Pligten. De bepaaling wordt noodzaaklyk, wanneer men tusschen onderscheidene Pligten eene keuze moet doen. Hy, die zich in 't geval bevindt, om verscheide Pligten waar te neemen, moet zyne vermogens en zyn tyd tusschen dezelve verdeelen, en zulks in vereischte evenredigheid. Staat hem te kiezen, hy vervulle den gewigtigsten. De oude brutus is Burgemeester en Vader. Zyne Kinderen zyn Staatsmisdaadigers. Blyft het misdryf ongestraft, Rome is in gevaar. De Burgemeester doet zyn Pligt, de Vaderliefde zwygt.
Alles is in de Natuur en in de Zedekunde bepaald. Deugd is geen Deugd meer, als zy de grenzen overschreedt.
De Deugd wandelt langs eenen engen weg, met rotzen omgeeven. Aan wederzyden wykt men af, nu door te weinig, dan door te veel te doen. Dikwyls blyft een Pligt onvolbragt, of men begaat door overmaat eene onregtvaardigheid.
De Pligten stryden niet. De Staatkunde vordert geen
| |
| |
Onregt. Van hier de Wet, dat elk zyn eigendom moet opofferen, wanneer het Algemeen Welzyn zulks vordert; maar dat hem eene vergoeding toekomt.
Even zeer hebbe men zich te hoeden van slapheid en overmaat. Deeze beide verwyderen zich van de Deugd. De Billykheid is de scheidslinie, zo in de Staatkunde, als in de Zedekunde.
In de orde der weldaadigheid hebben de Staatkunde, de Vaderliefde, de Pligten van een Burger, van een Broeder, van een Vriend, verschillende voorwerpen.
De Staatkundige neemt het geluk der grootste menigte in aanmerking; de Amptlooze denkt om het heil der geenen, die hem naast bestaan. - De Staatkunde is, in andere opzigten, een Amptloos Man. Hy is Zoon, Vriend, Broeder. Indien hy beurtlings deeze Betrekkingen opoffert, of indien hy ze alleen verwart, is hy niet langer de waardige Man. Hy vervulle elken Pligt met alle mogelyke zuiverheid, en doe alles zamenstemmen.
't Is in de zuiverheid der daaden, dat de schoonheid van Character bestaat. Wanneer de Staatkundige zyne byzondere inzigten, zyne zinnelykheden, in Staatszaaken mengt, zullen zyne besluiten veranderlyk worden, en zal zyn taal zonder klem weezen. Hy denkt op middelwegen, en loopt den kortsten weg mis, dien de natuur der zaake en de waarheid hem afbaakenen. De misstappen vermenigvuldigen. Hy heeft inschiklykheid voor de misslagen van anderen: dewyl hy zelve inschiklykheid behoeft. Het gezigt van zyne eigene zwakheden is hem haatlyk, en de wierook der vleiers, die hem omringen, verhindert hem zulks spoedig te bemerken. Hy verbeeldt zich regtmaatig te handelen, dewyl hy gelooft twee zaaken te doen zamenstemmen, het Welzyn van den Staat, en zyn eigen Voordeel. In den grond der zaaken gedraagt hy zich als een kleinmoedige, even als of het stof der vergetelnisse zyne daaden zou bedekken, als die van zo veele anderen. Doch veeler oogen zyn op een Staatsman gevestigd. Zyne misslagen worden welhaast ontdekt. Schoon woorden, en eenige op zich zelven staande treffelyke daaden, behoeden hem niet voor minagting: dewyl de zaaken van Staat beter konden gaan.
Het middel om deeze klippen te vermyden, is het schuwen van elke gedagre, die geen trek heeft van het welweezen des Staats, zich zelven te wantrouwen, en
| |
| |
te ontdoen van alles, wat naar bezonder belang zweemt. Deeze pooging versterkt de ziel, de loop der zaaken wordt eenvoudiger, de hebbelykheid van arbeid baart gemak. De aanhoudende ondervinding schenkt zekerheid van het voorgestelde oogmerk te zullen bereiken, en vermeerdert het schrander doorzigt. 'Er is slegts een opslag van het oog noodig, om alle mogelykheden te ontdekken. Niets belet het volvoeren. Persoonlyke inzigten, die beletzels voor laage zielen, liggen voor hem verbrooken.
De Staatsman laat, ondertusschen, niet na, Egtgenoot, Vader en Vriend te weezen. Rust en Uitspanning zyn voor hem te begeerlyker, daar ze een verheevener smaak ontvangen, door den voorgaanden arbeid, en inspanning.
Dat hy zyn tyd bespaare, en zyne uuren verdeele, niet naar grillige invallen, maar volgens een vasten regel. Dit stuk is van weezenlyk aanbelang in een werkzaam leeven, voor hun, die het niet genoeg is, schoone ontwerpen te vormen, zonder dezelve te volbrengen. Eene goede beschikking op den tyd, laat hem genoeg over, tot het betragten der Huislyke Pligten. Dat hy als dan geheel een Vader des Gezins, een Egtgenoot, een Vriend zy! Ten allen tyde hebben rechtschaape Staatsmannen Persoonlyke Pligten, met die van hunnen Rang, weeten te vereenigen, en nog schooten hun uuren over, om dezelve der Weetenschappen te wyen, - der Weetenschappen, die getrouwe Gezellinnen van alle welgevormde en groote Zielen.
Hoe schitterend het lot eens Staatsmans moge weezen, zal dit een bezwaar voor hem zyn, wanneer hy, van eenen verpligtenden aart, genoodzaakt, is, met eene onverwinnelyke standvastigheid, wederstand te bieden aan de driften van anderen; indien hy, met een teder hart, de opgevatte hoop moet vernietigen van eerlyke Lieden, door een altoos hard Neen; indien hy, ondanks de zuiverste inzigten, niets dan ondank en blaam behaale. De Deugd heeft egter haar stryd. Wie vordert het onmogelyke? Hoe zeldzaam zyn de gevallen, waar in men streng moet weezen omtrent Bloedverwanten en Vrienden? En wie kan het den Staatsman euvel duiden, dat hy door anderen een pligt laat uitvoeren, tegen welken de Menschlykheid zou opkomen.
Eindelyk, dat een ieder zich zelven onderzoeke. Hy,
| |
| |
wiens geest niet in staat is, om bedaard en met schranderheid te oordeelen; wiens hart geene gevoelens van Menschliefde koestert; wiens traagheid tegen eenen middelmaatigen arbeid opziet, die zyne driften niet weet te beteugelen, of met bestendigheid tegen het kwaad te verzetten, die met geene stoutmoedigheid en onvermoeidheid onderhandelingen kan aanvaarden, moet zich in eene andere loopbaane begeeven. Elke Leevensstand is agtenswaardig; doch men moet de Pligten, daar aan vast, volbrengen.
(Het Vervolg hierna.)
|
|