| |
Aan myne jonge Vriendin; of Zedelyke Brieven, ter verbeteringe van het Hart. Eerste Deel. Te Middelburg by P. Gillissen en Zoon, 1788. Behalven de Voorreden 254 bladz. in gr. octavo.
In den eersten deezer Brieven komt ons derzelver Schryver voor, als iemand, die eene zeer genoeglyke verkeering gehad heeft in een deftig kinderryk Huisgezin, waar onder Henriette, een Meisje van dertien jaar, hem, door haar voortreflyk character, byzonder ingenomen heeft: het welk hem aanleiding gaf tot eene briefwisseling met haar, geschikt om haar hart ter Deugd te vormen. Met dat oogmerk behelzen deeze Brieven zedelyke onderrigtingen, in welker voordragt de Schryver de Zedekundige lessen van Gellert grootlyks volgt, die hy op eene gevallige en leerzaame wyze ontvouwt en opheldert. Hy doet haar aanvanglyk opmerken het geluk haarer opvoedinge door braave deugdzaame Ouderen; leidt haar verder op tot eene rechte erkentenis van Gods bestaan en deszelfs aanbidlyke Volmaaktheden, mitsgaders de daaruit voortvloeiende verpligting, om hem te verheerlyken,
| |
| |
zynen wil te leeren kennen, en dien tot een rigtsnoer van ons geheele gedrag te stellen, ten einde ons, zo veel doenlyk, in de betragting der Deugd, van alle onze pligten te kwyten. By de opheldering en aandrang deezer onderwerpen, voegt hy wyders de hoofdregels van gedrag, welken men, om hier in eene goede en bestendige vordering te maaken, behoort gade te slaan. Tusschen beiden deelt hy haar ook eenige opwekkingen en troostredenen mede, by gelegenheid eener ziekte, en het daarop volgende sterfgeval van haaren deugdlievenden Broeder. En eindelyk sluit hy dit eerste Deel met eenen heilwenschenden brief op haar verjaaren; voegende daarnevens eene beknopte herhaaling van den hoofdzaaklyken inhoud zyner voorige Brieven, met belofte van haar zyne verdere onderrigtingen vervolgens ter hand te zullen doen komen. - De inhoud en de manier van uitvoering pryst deeze Brieven aan, niet alleen voor de Jeugd, maar ook voor dezulken die reeds tot meerder jaaren gekomen zyn, gemerkt dezelven eene welingerigte zedekunde behelzen, die, onder den ernstigsten aandrang, niet droog ontvouwd, maar leevendig voorgedragen, en op veelerleie wyzen, door het aanvoeren van verschillende characters, ten duidelykste opgehelderd wordt. - Hier van verstrekken ter proeve de gemeenzaame voorbeelden, welken hy aanvoert, om te toonen, hoe men op zyne hoede behoort te weezen, tegen alle afwykingen van onzen pligt. - 's Mans vermaanlesse is, ‘de kennis van onzen pligt ten allen tijde vlijtig voort te zetten; en daartoe onze verkreegen kundigheden geduurig te vernieuwen, om dezelven des te sterker in 't geheugen te prenten.’ Deeze onderrigting versterkt hy, door te herinneren, ‘dat wij, in het waarneemen onzer pligten, altijd meer of min verhinderd worden door onze driften, dat wij te kampen hebben met onze hartstochten, met onze begeerten en lusten. Dat eene verhitte verbeeldingskracht, eene niet naauwkeurig genoeg geleide opvoeding; dat ook duizend
vooroordeelen en kwaade voorbeelden, benevens eene slechte gewoonte, en ontelbaar veele natuurlijke neigingen de duidelijkste begrippen allengskens kunnen doen verflaauwen, en op het laatst geheel en al uitwisschen; dat zij ons aan het dwaalen kunnen helpen, en ons, zo wij niet zorgvuldig op onze hoede zijn, ten laatsten geheel en al in ons verderf kunnen doen loopen.’ -
| |
| |
Hiervan had hy een treffend voorbeeld geschetst in Juliana, die van eene geregelde tot de buitenspoorigste leevenswyze verviel; dan men heeft, om van de gegrondheid deezer opmerkinge overtuigd te zyn, zulke ongemeene voorbeelden, vervolgt hy, juist niet noodig; wij behoeven slegts dagelijks onze oogen te openen, en na te speuren, wat 'er bij en om ons geschiedt.
‘Zie, zegt hy, hoe cleon zich door zijne begeerten laat regeeren, en zich geheel en al aan zijne wellustigheden overgeeft: zie hoe kratippus zich daaglijks in zijne dronkenschap te buiten gaat; hoe damon zijnen wraaklust den teugel viert; hoe kleant de gierigheid in zijnen boezem troetelt; hoe aristus al zijn geld verspilt, en damis door zijne ijdele klapzucht den goeden naam van zijnen evenmensch bekladt. - Zie hoe climene, door den nijd aangezet, op alle andere Vrouwen en Meisjes, bekenden zoo wel als onbekenden, vreemden zoo wel als vriendinnen, iets te zeggen weet, en niemand ongemoeid kan laaten; zie ook hoe haar Zuster rynbrandina, oorspronkelijk zoo goed van aart, reeds haar vergiftigend voorbeeld volgt; zie hoe petronella, door een Romanesk gevoel geheel en al bedorven, zich niet meer schaamt openlijk te praalen met eene onkuische liefde voor den man van haare vriendin, die, zulk eene goede vrouw onwaardig, zichzelven en zijne Sentimenteele Zottin, (die het echter in alle andere zaaken aan geen verstand of natuurlijk oordeel ontbreekt,) door zijne malle verbeeldingskracht als in eene betoverde Waereld heeft overgebragt, en zijne arme Vrouw in de grootste droefheid gedompeld. - In één woord, men merke slechts op het geen 'er in den dagelijkschen omgang voorvalt, om zich meer en meer te overtuigen, hoe men de denkbeelden zijner pligten altijd levendig moet houden, zo men geen gevaar wil loopen, om in zijn verderf te worden weggesleept. Cleon was van natuure een vijand van den wellust, ten minsten van alles wat naar de verleiding der onschuld geleek, en hem tot laage buitenspoorigheden kon vervoeren, maar hij liet zich door de kwaade voorbeelden zijner bekenden verleiden, om dat hij niet veelen kon, voor een
stijven of droogen Klaas uitgemaakt te worden. - In het eerst zondigde hij met tegenzin, doch welhaast verbeeldde hij zich, dat het genoeg ware, zo hij zijne gezondheid niet benadeelde, of zich zoo voorzichtig gedroeg, dat hij 'er zijn eerlijken naam niet bij
| |
| |
inschoot. - De ondervinding leerde hem, hoe anderen zich beroemden, op het geen zij hunne Intrigues noemden, en nu rekende hij het zich ook welhaast tot een eer, om openlijk de rol van homme a bonnes fortunes te speelen; eindelijk werd hij zelf een verleider der onnozele onschuld.
Had cleon zich het rechte denkbeeld der maatigheid altijd vertegenwoordigd, hij zou nimmer zoo buitenspoorig geworden zijn.
Even zoo ging het met kratippus - van een vijand van alles wat naar onmaatigheid zweemde, werd hij allenskens een Dronkaart, en verbeeldde zich echter niet meer dan een vrolijke baas te zijn.
Damon, die van natuure een goed hart had, en altijd zijn evenmensch beminde, werd, daar hij toch eenigzins driftig en opvliegend van aart was, door het heerschend vooroordeel van het geen men in de zoogenaamde beschaafde waereld Point d'honneur noemt, in eenen wraakgierigen bloedvergieter veranderd.
Kleant sloeg van eene prijslijke spaarzaamheid tot gierigheid, - aristus van eene onbepaalde en kwalijk beredeneerde mildheid tot verkwisting over. - Damis werd een achterklapper, door de begeerte om zijn verstand ten toon te spreiden.
Climene zou haar naijver nooit tot nijd hebben doen overslaan, zo zij zich deeze ondeugd in alle derzelver afschuuwlijkheid had voorgesteld, en haare Zuster, rynbrandina, zou nimmer haar voorbeeld gevolgd hebben, zo zij bestendig op haare hoede ware geweest. - Had petronella wat minder zedebedervende Romans, en wat meer Zedekundige boeken geleezen, zij zoude nooit het spoor zoo ver zijn bijster geworden; en had willem, haar verleider, zich wat meer aan zijne Amptsbezigheden, en zijn huishouden laaten geleegen liggen; hadde hij, wat minder onbevooroordeeld, de waare kracht van het woord Sentimenteel overwoogen, hij zoude het arme Meisje, en zich zelven, zoo deerlijk niet bedroogen hebben.
Leer hieruit, mijne waarde henriette! hoe nauwkeurig en zorgvuldig men zijn moet, om de verkreegene kennis zijner verpligtingen dagelijks te vernieuwen, en voor dwaalingen, die ons zoo dikwils kunnen verleiden, te behoeden. - Wij kunnen zelfs, zo wij hier in nalaatig zijn, ons verbeelden, dat wij alle Deugden be- | |
| |
trachten, en door elkeen als voorbeelden van Deugd aan anderen worden aangepreezen, en zoo wij het eens nauwkeurig onderzogten, zouden wij mogelijk bevinden, dat wij niets minder dan deugdzaam zijn.
Zoo verbeeld zich erastus menschlievend te zijn, en is daarvoor bij elkeen gekend. - Hij doet ook zeer veel goeds aan armen; maar zo hij de aanleidelijke oorzaak van zijne zoogenaamde menschliefde naging, zou hij ontdekken, dat deeze niets meer was, dan 't gevolg van eene natuurlijke onberedeneerde weekhartigheid. - Hij verbeeldt zich zeer maatig te zijn, maar zo hij zichzelven eens nauwkeurig onderzogt, zou hij bemerken, dat zijne maatigheid geenzins uit een beginzel van Deugd ontstond, maar alleen door eigenliefde, en door vreeze van zijne gezondheid te verliezen, veroorzaakt wierd. - Hij verbeeldt zich zeer werkzaam te zijn, om dat hij zijne zaaken met eenen onvermoeiden ijver behartigt; doch bij nader onderzoek zou hem blijken, dat zijne werkzaamheid geen Deugd is; maar alleen ontstaat uit een begeerte om schatten te verzamelen, of om zijn aanzien ten top te doen stijgen.
Laat mij hier eindelijk nog het voorbeeld van doris bij voegen, 't welk door gellert wordt aangevoerd.
Doris is van kuische Ouderen geboren, en onder de voorbeelden der Onschuld opgegroeid. Zij heeft van jongs af aan eenen afkeer gekreegen voor alles wat naar onbeschaamdheid zweemt. Zij heeft haare beminnenswaardige Moeder altijd nagevolgd, en al vroeg geleerd, dat een jonge Dochter zich, door eerbaarheid en schaamte, op de zekerste wijze, hoogachting en liefde kan verwerven; zij is voor alle gevaarlijke verkeering zorgvuldig bewaard, en tegen alle konstenaarijen der verleiding gewapend en oplettende gemaakt; zij vermijdt alle verdacht en dartel tooisel, want het is niet welvoegelijk. Zij bloost over ijder dubbelzinnig woord, want zij hoorde in haar huis nooit ongebonden taal. Zij gevoelt geen trek tot die ondeugd, die de onschuld moort; want men heeft haar gewend deeze ondeugd als de grootste beschimping voor haar geslacht, als de schrikkelijkste onteering van haar Maagschap, en van haaren naam, en als eene eeuwige hinderpaal voor een toekomend huwelijk aan te zien. - Is doris, indien zij niet meer dan dit is, wel waarlijk kuisch? Is deeze deugd bij haar niet meer opvoeding dan vrijwillige pooging? Is het niet een kunstig be- | |
| |
stierde Natuur, die het pad blijft bewandelen, waaraan men haar van jongs af gewende? Het is voor haar gelukkig dat zij zoo zorgvuldig werd opgevoed, maar haar hart zelfs heeft zich deeze deugd niet wezenlijk eigen gemaakt. Het heeft ze alleen, door navolging, uiterlijk aangenomen. Bemint ze de onschuld niet, uit oorzaake dat zij dezelve, met overtuiging voor een Goddelijk sieraad der ziel erkent, om dat zij de verpligting daartoe in haar geweeten gewaar wordt; dan heeft zij wel het uiterlijk voorkomen der kuisheid, maar geenzins de ziel daarvan. - Laat doris 'er de proef van neemen, en de waereld openhartig zeggen, waarom zij kuisch is, en de waereld zal haar deugd niet hoog waardeeren; maar die voor even zoo natuurlijk houden als haar fraaie
stem in 't zingen, waartoe men haar door kunst reeds vroegtijdig gewend heeft. Echter wil ik hiermede niet ontkennen, dat uit deeze Deugd der opvoeding een eigenlijke Deugd kan groeien, en dat de uiterlijke drangredenen drijfveeren ter Deugd kunnen en behooren te weezen, alhoewel zij aan de Deugd niet eigenlijk het leeven geeven.’
|
|