Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 565]
| |||||||||||||
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Redenvoering over de overeenstemming der god lyke volmaaktheden.(Uit het Engelsch van den Eerw. Heere william west.)
god is een licht, en 'er is gansch geene duisternis in Hem. 1 joan. 1:5.
Het Character der Godheid kan, daar hetzelve 't belangrykst en gewigtigst van alle voorwerpen is, nooit te veel beschouwd worden. 't Is, in de daad, de bron en oorsprong van al wat groot en goed mag heeten, beminnelyk en verheeven, in de schepping: hoe meer wy ons zetten om 't zelve te bespiegelen, hoe meer wy 't zullen bewonderen en aanbidden. - Hier uit ontstaan alle de beginzels van waaren Godsdienst, alle deszelfs voorschriften strekken om ons naar god te doen gelyken; en in Gods gunst zyn de edelste en hoogste voldoeningen gelegen. De uitdrukking van Apostel joannes, god is een licht, en 'er is gansch geene duisternisse in Hem, is zeer sterk en schoon, en strekt, ongetwyfeld, om eene zeer nutte en gewigtige lesse aan het Menschdom te geeven. Naardemaal het onze pligt is, onze kennis van god te vermeerderen; naardemaal wy hier in oneindig groote vorderingen kunnen maaken, en ons eigen hoogst geluk allernaauwst met die kennisse verbonden is, moeten wy menigwerf de gelegenheden waarneemen, om met ernst dit stuk te overweegen, en opregt verlangen, meer en meer te kennen van dien god, die een volmaakt Licht is, zonder eenig inmengzel van duisternis, verkeerdheid of verwarring; in wien alles licht is en waarheid, overeenstemming en schoonheid, zuiverheid en liefde. Ik heb my voorgesteld, dit zeggen des Apostels te ontvouwen en op te helderen, volgens de Schriftuurlyke betekenis der woorden en derzelver gewoone betekenisse. | |||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||
Licht mogen wy, derhalven, hier betrekkelyk maaken
I. God mag een Licht genoemd worden, met betrekking tot zyne Kennis en Wysheid. Niets kan met meer gronds tot deeze benaaming geregtigd worden. Want Licht is, in den oorspronglyken en stoflyken zin, 't geen alle zigtbaare dingen aan 't oog des lichaams ontdekt, en het verstandig Licht is, 't geen alle begrypbaare voorwerpen aan 't oog der ziele voorstelt. De opening uwer woorden, zingt de Psalmdichter, geeft Licht, de slegten verstandig maakendeGa naar voetnoot(*). 't Is zeer gebruiklyk, Licht en Kennis aan den eenen, en Duisternis en Onkunde aan den anderen kant, voor woorden van gelyke betekenis, te bezigen. - Dan, meer byzonder mag de Godlyke Kennis Licht genaamd worden, uit hoofde van derzelver tot alles doordringend vermogen. Ten deezen opzigte is het Licht der Zonne een zeer onvolkomen en gebrekkig zinnebeeld van diens Kennis, wien niets kan ontgaan, voor wien Duisternis en Licht 't zelfde zyn, en de nagt licht als de dag. Hy, die overal tegenwoordig is, en voor wien de Duisternis niets bedekt, moet volmaakt Licht en Kennis weezen, zonder het minst mogelyk gebrek. Hy, die de bron is van alle kennis, en de Vader der Lichten, die Menschen en Engelen begiftigd heeft met alle de verstandlyke vermogens, welke zy bezitten, die ontelbaare Werelden vormde met alle derzelver bewoonderen, en die orde en verbintenis van 't geheel onderhoudt, welke noodig is tot derzelver instandblyving, kan zeker geen berigt ontbreeken of ontvangen. Met één woord, hy, die de Maaker en Onderhouder is van alle dingen, moet volkomen kennis hebben van alle de vermogens, eigenschappen, en betrekkingen der dingen en alle de gevolgen, welke 'er uit voortvloeijen: dat is, met andere woorden, hy moet noodzaaklyk bezitten eene klaare en alles bevattende beschouwing van alle gebeurtenissen die voorgevallen zyn, van alle die thans geschieden, | |||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||
of immer in de oneindige Eeuwigheid zullen plaats grypen. Daar worden 'er gevonden, die de Alweetenheid van god niet erkennen in die uitgestrektheid, welke wy daar aan toeschreeven; in 't byzonder lochenen zy, dat de Kennis van god zich uitstrekt tot toekomstige gebeurlyke dingen, als, by voorbeeld, de vrywillige daaden der Menschen. Want, zeggen zy, indien god alle onze daaden voorwist, dan konden die daaden niet vry weezen; en zyn wy niet vry in onze bedryven, dan kunnen wy des met regt niet aanspraaklyk weezen; doch, daar wy verantwoordlyk zyn, moeten onze daaden vry en gevolglyk niet voorweeten zyn. Hier op dient ten antwoord, dat de Vryheid, welke ons verantwoordelyk maakt, eene vryheid is van uitwendigen dwang, en niet van onze inwendige beweegredenen. 's Menschen geest, voor zo verre wy deszelfs werkingen kunnen nagaan, werkt door beweegredenen, niet zonder dezelve. Nu ligt 'er niets ongerymds in, of onbestaanbaars met eenig beginzel van Godsdienst of waarheid, dat god eene klaare en volkomene kennis hebbe van alle de beweegredenen, waar door wy, en alle onze Medeschepzelen, ons zullen laaten bestuuren en onze gangen naar inrigten. Zodanig eene Kennis vernietigt onze Vryheid even min, als onze eigene bewustheid van 't geen wy doen. Men heeft, om dit onderwerp op te helderen, opgemerkt, dat wy zelven, met eene maate van waarschynlykheid, zeer na grenzende aan volkomene zekerheid, kunnen voorzien, hoe zekere persoonen, in deeze of geene gevallen gesteld, zullen handelen. - En zyn wy hier toe in staat, ten aanziene van characters, die wy slegts gebreklyk kennen, zeker die god, die alle Menschen beter kent dan zy zichzelven kennen, kan niet mistasten in het oordeel, 't geen hy velt over hun toekomend gedrag; maar moet volstrekt vast gaan in zyne weetenschap, hoe zy, ten allen tyde, en by alle voorkomende gelegenheden, zullen handelen. In de daad, zonder deeze Kennis, kunnen wy niet veronderstellen, dat de groote Opperbestuurder bekwaam is tot dat groote Werk, om de Wereld ten allerwysste en volkomenste te bestuuren. Want hier in vertoont zich de onvolmaaktheid en ongenoegzaamheid aller Aardsche Bestuuringen ten duidelykste, dat het dezelve ontbreeke aan Vooruitzigt op het toekomende. Van hier worden zy zo dikwyls teleurgesteld in hunne raadslagen, en genoodzaakt | |||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||
dezelve te veranderen. Vooruitzigt, een weezenlyk deel der Wysheid zynde, moeten alle Bestuuren onvast en gebrekkig weezen, in evenredigheid van het mangel aan vooruitzigt. - Daar nu, integendeel, gods Bestuur volmaakt, oneindig wys en hoogst goed is, zo moet ook zyn Vooruitzigt, ten aanziene van alle gebeurlyke gevallen, even volmaakt en vry van alle gebreken weezen. Maar, met dit alles, zal dit stuk best beslist kunnen worden, door de weezenlyke toedragt der zaaken. - Voor eerst, wy weeten, wy voelen, dat wy vry zyn, of dat de beweegredenen, inzigten, en oogmerken, waar uit en waar mede wy handelen, strikt gesprooken, onze eigene zyn; en ze zyn niet minder zodanig, uit hoofde van derzelver daar mede verbondene strekking om de hoogere oogmerken van god te bevorderen, en te bereiken. - Wy allen weeten, dat wy, vry en zonder dwang, tragten na alles, wat wy, ieder in onze omstandigheden, geschikt oordeelen tot bevordering van ons geluk; en dat wy het vermogen bezitten om 't zelve op onderscheide wyzen te bejaagen; dewyl wy dat vermogen uitoefenen, wanneer de voorwerpen ons in een verschillend licht voorkomen. - In 't kort, wy weeten, dat wy het vermogen van denken bezitten, om uit te vinden waar ons geluk in gelegen is, en, zulks uitgevonden hebbende, na 't zelve te streeven. - Dit maakt onze Vryheid uit, en ons tot zedelyk werkende weezens, of geschikte voorwerpen van gods Zedelyk Bestuur. Ten anderen is het zeker, dat god voorweet: dewyl hy Voorzeggingen gedaan heeft van Gebeurtenissen, afhangelyk van der Menschen vrye werkzaamheid. Zulks is ten vollen bewaarheid in de voorspellende Droomen van joseph, de aanstaande lotgevallen van zyn eigen Persoon en Gezin betreffende; en veele andere Voorzeggingen des Ouden Verbonds, tot onzen Zaligmaaker betrekkelyk, als mede uit de Voorzeggingen van christus zelve, wegens 't geen hem en zynen Jongeren te wagten stondt op deeze wereld; de verwoesting van Jerusalem, en den volgenden staat der Christlyke Kerke op aarde. Hier uit volgt baarblyklyk, dat gods Voorkennis niet strydt met 's Menschen Vryheid, en dat de Godlyke Alweetenheid weezenlyk zo uitgestrekt is als wy dezelve beschreeven; alles op de volmaaktste en volkomenste wyze bevattende. Uit deeze Leere zyn verscheide aangelegene gevolgen af te leiden, welker voornaamste ik zal mededeelen. | |||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||
In de eerste plaats mogen wy hier uit betragten, dat, daar de Godlyke Voorzienigheid alles wel en wyslyk bestuurt, alle onze zaaken en omstandigheden, als mede die der geheele Wereld, in de beste en bekwaamste handen zyn, om, op de beste en nuttigste wyze, ten algemeenen beste geschikt te worden. Dit levert ons de sterkste drangredenen op, om te berusten in de Godlyke Schikkingen, zelfs die de moeilykste en beangstigendste zyn. Ik bedoel hier mede geenzins eene ongevoeligheid voor de onheilen deezes leevens: deeze strydt geheel met de menschlyke natuure, het maakzel van god; maar zulk een vertrouwen en verlaating op de Wysheid en Kennisse van god als onze grootste steun kan weezen, in de sterkste beproevingen van ons Geloof en Lydzaamheid, waar aan wy, in den tegenwoordigen staat, worden blootgesteld. In zulke omstandigheden mogen wy natuurlyk, ja moeten wy, overweegen, dat god best weet wat ons in onze byzondere betrekkingen en characters noodig is, of om onzen hoogmoed te vernederen, of ons ernstiger en bedagtzaamer te maaken, of onze genegenheden meer af te trekken van de tegenwoordige wereld, door te doen zien, hoe ligt wy kunnen te leur gesteld worden in onze tydlyke uitzigten en verwagtingen, en ons daar door te naauwer te verbinden aan Hem, wiens gunst alleen ons gelukkig kan maaken. Wat voor iemand onzer noodzaaklyk is op deeze wereld te lyden tot ons eeuwig heil, weeten wy niet; maar god weet het; aan Hem moeten wy ons gedraagen als aan den bevoegdsten Regter, al wiens beschikkingen zullen blyken op 't allerwysste beraamd te zyn, om te beantwoorden aan de beste en wydstrekkendste oogmerken, welke men kan begrypen. Hier van zullen wy volkomen overtuigd worden, wanneer wy aanlanden in die Wereld van volmaakt Licht en Kennisse, waar in wy, op een Godsdienstig gedrag in deeze, eene eeuwigduurende inwooning kunnen verwagten. Ten anderen mogen wy van de voorgestelde Leere dit gebruik maaken, dat dezelve de Menschen moet afschrikken van alle heimlyke en bedekte bedryven van ondeugd en snoodheid, en zelfs van alle slegte gedagten en oogmerken. Allen, die opregtlyk gelooven, en ernstig overweegen, dat god Overaltegenwoordig is, zullen daar door niet alleen wederhouden worden van alle verborgene bedryven, welke zy niet openlyk kunnen regtvaardigen, maar ook terstond alle ydele en dwaaze gedagten smooren, en zich zorgvuldig | |||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||
onthouden van alles, 't geen hun min welgevallig zou maaken by Hem, die alleen de volmaaktste beoordeelaar is van 's Menschen Character, in wiens goedkeuring men het hoogste belang moet stellen, en wiens mishaagen, vroeg of laat, eene volkomene uitwerking zal baaren, in de geheele vernietiging van snoodheid en ondeugd, met alle werkers der ongeregtigheid. - Dan 't alziende oog der Godheid strekt niet alleen ten schrik der Boozen; maar dient ten sterken steun van alle Braaven onder 't Menschdom, hier door verzekerd, dat alle hunne goede, regtmaatige en Godsdienstige, oogmerken, in aanschouw genomen worden by den oppersten en algemeenen Regter, die dezelve zal beloonen. Allen, die wenschen dat onpartydige Regtvaardigheid plaats grype, en de Braafheid zegepraale, kunnen niet nalaaten, zich te verheugen in 't vooruitzigt op zulk eene gebeurtenis, en hier door in de beste oogmerken gestyfd worden. Wyders snydt de bygebragte Leere alle verschooning af der zodanigen, die zich in 't pleegen der Ondeugd willen regtvaardigen, met te zeggen, dat zy niet anders kunnen handelen dan zy handelen: dewyl alle hunne daaden by god voorbekend, en gevolglyk volkomen zeker, zyn. Deeze verschooning, zeg ik, wordt geheel weggenomen door het beweezene, dat gods Voorkennis niet aanloopt tegen 's Menschen Vryheid, en 'er niets mede te maaken heeft. 't Is, derhalven, enkel eene gezogte verschooning. Elk vindt, dat het in zyn vermogen is, om, 't geen hem voorkomt, te doen of niet te doen. - Maar wat betekent een natuurlyk vermogen om iets te doen, wanneer de neiging eenen tegenovergestelden weg oploopt? Ik antwoord, dat het onze Pligt en ons Belang in veele gevallen is, onze tegenwoordige neigingen te keer te gaan, en 'er rechtstreeks strydig mede te handelen: dit doen veele bedagtzaamen en wyzen. De rede, waarom anderen niet even zo handelen, zo dikwyls zulks noodig is, bestaat hier in, om dat zy zichzelven de vryheid niet willen geeven, om ernstig te denken over de natuur en de gevolgen van hun gedrag. Zy willen de oogen niet openen om de verheevener beweegredenen te zien, welke hun zouden overhaalen om anders te handelen. - Zeggen zy, dat ze op deeze dingen geen agt geeven, uit gebrek aan eene beweegreden om dit te doen, - men mag hun te gemoet voeren, dat, indien hun Zedelyk Character, hun Belang en Geluk, geene onderwerpen zyn van genoeg aanbelangs | |||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||
om hun aan 't denken te helpen, niets, dan zwaare beproevingen hun daar toe zullen brengen, of hunne aandagt opwekken. En deeze zullen zy, naar de wyze schikkingen der Voorzienigheid, in deeze of in de toekomende wereld, of in beide, ontmoeten. God heeft ons alle zodanige beweegredenen verleend, als genoegzaam zyn om ons regtmaatig te doen handelen; indien wy ze van genoegzaam gewigt willen rekenen, dan zyn strenger middelen noodzaaklyk, en wy mogen ze met alle reden verwagten van den wyzen en regtvaardigen Bestuurder der wereld.
(Het Vervolg by de naaste gelegenheid.) |
|