Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 479]
| |
gas, in 't Turksch Sackagusch, in 't Spaansch Groto, in 't Italiaansch Agrotto; te Rome heeft men den ouden Latynschen naam Truo behouden; de Engelschen noemen hem Pelecane, de Franschen Pelican, de Duitschers Meergans of Schneegan, de Poolen Bak Cudzoriemski, de Russen Baba, de Mexicaanen Atotoll, de Negers in Guiné Pokko, en de Siammers Noktho. Alleraangelegendst en opmerklykst voor den Natuurkenner, is de Pelikaan, door de kloekheid van zyne gestalte, door den grooten zak, dien hy onder den bek draagt, als mede van wegen de fabelagtige vermaardheid zyns naams, in Godsdienstige zinnebeelden, der onkundige Volken geheiligd. Onder de gedaante deezes Vogels heeft men de Ouderliefde afgebeeld, de borst opbytende, om zyn kwynend Kroost met zyn bloed te voeden; maar deeze Fabel, welke de Egyptenaars reeds van den Gier vertelden, komt geheel niet te passe omtrent den Pelikaan, die in overvloed leeft, en aan welken de Natuur, boven andere Vischeetende Vogelen, een grooten zak gegeeven heeft, waar in hy zyn vangst draagt, en een ruimen voorraad met zich voert. De Pelikaan evenaart, of overtreft zelfs, in grootte, de Zwaan, en zou de grootste der Watervogelen weezen, indien de Albatrossen niet zwaarlyviger, en de Flamingos veel hooger op de Pooten, waren; de Pelikaan heeft dien zeer laag, terwyl zyne Vleugels een vlugt hebben tusschen de elf en twaalf voeten. Hy kan zich, overzulks, zeer gemaklyk en langen tyd in de lugt ophouden, dryft 'er in met eene verwonderenswaardige ligtheid, en verandert niet van plaats, dan om loodrecht op zyn prooi neder te vallen, die hem niet kan ontkomen: want het geweld van den val, en de wyde uitgestrektheid zyner Vleugelen, die de oppervlakte van het water slaan en bedekken, doen het schuimend als kooken, en bedwelmen den Visch, die het niet weet te ontvlugten; op die wyze visschen de Pelikaanen, als zy alleen zyn; maar zich in eene bende by den anderen bevindende, weeten zy hunne Vischvangst op verscheide wyzen aan te leggen, en, gemeenschaplyk te werk te gaan: zy vormen eene linie, zwemmen zamen, en maaken een grooten kring, welken zy allengskens vernauwen, om 'er den Visch in te sluiten, en de vangst op hun gemak te verdeelen. Zy verkiezen den morgen- of den avondstond, wanneer de Visschen meest in beweeging zyn, om te visschen, en | |
[pagina 480]
| |
de plaatzen, waar dezelve overvloedigst gevonden worden. 't Is een vermaaklyk schouwspel te zien, hoe zy door 't water snellen, zich daar boven verheffen, en met een styf uitgestrekten hals en half gevulden zak nederwerpen, daar na weder in de hoogte stygen, en op nieuw met kragt nedervallen, hier mede aanhoudende, tot dat hun geheele zak gevuld is: als dan gaan zy op eenige uitsteekende rotzen eeten, en laaten het genuttigde verteeren, blyvende in stille rust tot aan den avond. My dunkt, dat men zeer wel voordeel zou kunnen doen met dit Instinct des Pelikaans, die zyn prooi niet terstond verslindt, maar ten voorraad oplegt, en dat men 'er, even als van den Cormoran, een Visscher, tot 's menschen dienst, van zou kunnen maaken; in de reisbeschryving van pizard wordt verzekerd, dat dit den Chineesen gelukt is. Labat verhaalt desgelyks, dat de Wilden een Pelikaan hadden, dien zy 's morgens uitzonden, en 's avonds weder kwam, met den zak vol Visschen, welken zy hem deeden uitwerpen. De Pelikaan moet een uitmuntend Zwemmer weezen, hy heeft volkomen gevliesde Pooten, vier Vingeren zyn vereenigd door een en het zelfde Vlies: dit Vlies en de Pooten zyn rood of geel, naar den ouderdom des Vogels. Het schynt ook dat hy met den tyd die schoone, zagte en als doorschynende roozekleur krygt, welke aan zyne Pluimadie een glans geeft, die na vernis gelykt. De Vederen aan den Hals bestaan uit een kort dons, die van den Nek zyn veel langer, en vormen eene soort van kam, of kleinen kuif. De Kop is plat aan de zyden, de Oogen zyn klein, en in twee groote kaale plekken geplaatst; de Staart heeft achttien pennen; de kleuren van den Bek zyn geel en bleekrood, op een graauwen grond, met helder roode streepen op 't midden en na de einden: deeze Bek is van boven plat, als een breed lemmer, met een rand over de langte loopende, en eindigende in een haakigen punt: binnen in dit lemmer, 't welk de Bovenkaak uitmaakt, ziet men vyf groeven, die vyf kanten geeven, welken twee buitenste scherpsnydend zyn; de Onderkaak bestaat uit twee buigzaame deelen, aan 't einde zaamengevoegd, doch voorts van elkander afgezonderd, laatende een spleet tusschen beide; aan deeze hangt de zak als een Vischkaar. Deeze zak kan meer dan twintig pinten vogts bevatten, en is zo breed en lang, dat een Mensch 'er den arm tot den elleboog in kan steeken. | |
[pagina 481]
| |
Ellis verhaalt gezien te hebben, dat iemand 'er het hoofd in stak, 't geen ons, egter, niet kan doen gelooven, 't geen sanctius by aldrovandus vermeldt, dat een deezer Vogelen uit de hoogte een Negerkind liet vallen, 't geen hy in den zak hadt weggevoerd. De Pelikaan schynt getemd, en, niettegenstaande zyne zwaarlyvigheid, tot het doen van kunstjes opgebragt te kunnen worden: hy heeft niets woests in zynen aart, en onthoudt zich gaarn by de Menschen. Rzaczynski spreekt van een Pelikaan, veertig jaaren aan 't Hof van Beyeren gehouden, die vermaak schiep in gezelschappen, en op 't hooren van Muzyk scheen gesteld te weezen. Belon zag 'er een op 't Eiland Rhodes, die gemeenzaam door de Stad wandelde, en culmann verhaalt, by gesner, de bekende de Historie van den Pelikaan, die den Keizer maximiliaan volgde, boven het Leger vliegende, wanneer 't zelve in optocht was; zich zomtyds zo boog verheffende, dat hy zich niet grooter dan een Zwaluw vertoonde, schoon zyne vleugels, van 't eene tot het ander einde, vyftien Rhynlandsche voeten haalden. Verbaazend zou, desniettegenstaande, die sterkte van vliegen zyn in een Vogel, vyfentwintig ponden zwaar, als dezelve niet wonderbaar ondersteund werd, door de groote menigte lugts, waar door zyn lichaam zich uitzet, als ook door de ligtheid zyns geheelen maakzels. 't Geraamte van een Pelikaan weegt geen anderhalf pond; de beenderen zyn zo dun, dat men 'er door heen ziet, en aldrovandus zegt, dat 'er geen merg in gevonden wordt. Zeker heeft men het in den aart deezer vaste deelen, welke niet dan langzaam verharden, te zoeken, dat de Pelikaan zeer lang leeft; in een gevangen staat zelfs leeft hy langer dan meest alle andere Vogels. Turner gewaagt 'er van een, die 'er vyftig jaaren in doorbragt. Van een groot aantal Pelikaanen, in de Menagerie van Versailles gevoed, stierf 'er geen in den tyd van twaalf jaaren, geduurende welken tyd, van alle soorten, in de Menagerie gehouden, 'er geen was, of daar stierf 'er ten minsten een van. De Pelikaan, schoon geen volslaage vreemdeling in die Gewesten, is 'er nogthans zeer zeldzaam, boven al diep landwaards in. Wy hebben in het Kabinet de overblyfzels van twee Pelikaanen, de een in Dauphiné, de ander op de Saône, gedood. Gesner schryft van eenen, op het Meir van Zurich gevangen, daar voor een onbekenden | |
[pagina 482]
| |
Vogel gehouden. Hy is niet gemeen in 't Noorder gedeelte van Duitschland, schoon men ze in grooten getale vindt in de Zuidlyke Landstreeken, door den Donau bespoeld. Dit verblyf op den Donau is eene oude hebbelykheid deezer Vogelen: want aristoteles, de Pelikaanen rangschikkende onder die Vogelen, welken by benden leeven, zegt, dat zy van de Rivier Strymon vliegen, en elkander, by het overtrekken van het gebergte, wagten, te gader nederstryken, en aan den Donau nestelen. Deeze Rivier en de Strymon schynen, derhalven, de grenspaalen der Landen, waar in zy by benden, van 't Noorden na het Zuiden, vliegen, in ons Werelddeel. Plinius heeft den weg, dien zy neemen, niet wel gekend, als hy ze uit de noordlykste gedeelten van Gaule laat komen; want ze zyn daar vreemd, en nog vreemder in Zweeden, en hooger Noordwaards gelegene Landen; althans, indien wy dit mogen opmaaken, uit het stilzwygen der Noordsche Vogelbeschryveren, linnaeus, muller en brunnich: want het geen olaus magnus 'er van zegt, is niets meer dan een kwaalyk zamengeraapte opzameling, van 't geen de Ouden over den Onocrotalus geschreeven hebben, zonder één bewys by te brengen, 't geen de overtocht, of het verblyf deezer Vogels, in de Noordsche Gewesten, staaft. In Engeland schynt de Pelikaan ook niet voor te komen: dewyl de Schryvers der Zoologia Brittannica denzelven niet tellen onder de Britsche Vogelen. Charleton tekent op, dat men, ten zynen tyde, in het Park van Windsor, Pelikaanen zag, uit Rusland gezonden. Zy worden, met de daad, ja dikwyls, gevonden op de Meiren van Rood Rusland, van Lithauwen, en zelfs in Volhinie, Podolie en Pokutie, volgens rzaczynski; doch niet in de noordlykste gedeelten van Moscovie, gelyk ellis wil. - Over 't algemeen schynen deeze Vogels meer eigen aan heete, dan aan koude, Lugtstreeken. In Juny, des Jaars 1773, doodde men een zeer grooten, die vyfentwintig ponden zwaar was, op het Eiland Majorca, by de Baay van Aloudia; alle jaaren verschynen de Pelikaanen geregeld op de Meiren van Mantua en Orbitello; wy zien, daarenboven, uit een plaats by martialis, dat de Pelikaanen gemeen waren omstreeks Ravenna. Men vindt ze ook in Klein Asie, in Griekenland, op veele plaatzen in de Middellandsche Zee, en van den Propontus. Belon heeft, op Zee zynde, derzelver overtocht, tusschen Rhodes en Alexandrie, waargenomen; zy vloo- | |
[pagina 483]
| |
gen by benden, van het Noorden na het Zuiden, den koers stellende na Egypte. Die zelfde Waarneemer mogt ten tweedemaale die vertooning aanschouwen, op de grenzen van Arabie en Palestina. Eindelyk, de Reisbeschryvers verhaalen ons, dat de Meiren van Judea en van Egypte, de boorden van den Nyl, in den Winter, en die van den Strymon, in den Zomer, van de hoogte der bergen beschouwd, zich wit vertoonen, door de menigte van Pelikaanen, die dezelve als bedekken. De getuigenissen van verscheide Zeevaarenden by elkander verzamelende, ontdekken wy, dat de Pelikaanen zich in alle Zuidlyke Deelen van ons Vaste Land onthouden, en met weinig verschillendheden, en, in veel grooter getal, in die der Nieuwe Wereld. Zeer gemeen zyn ze in Africa, op de boorden van de Rivier Senegal en de Gambre, waar de Negers den Pelikaan Pokko noemen; de groote landtong, die den mond van de eerstgemelde deezer Rivieren sluit, is 'er mede vervuld; men treft ze desgelyks aan te Loange, en op de Kusten van Angola, van Sierra de Leona, en van Guiné; in de Baai van Saldana zyn ze vermengd onder de menigte van Vogelen, die lugt en zee in die streek schynen te vervullen. Zy komen voor te Madagascar, te Siam, in China, op de Eilanden van Souda en de Philippynsche, boven al aan de Visscheryen van het groote Meir van Manille. Zomtyds ontmoet men ze op zee; eindelyk heeft men ze gezien in de verre afgelegene oorden van den Indischen Oceaan, als in Nieuw Holland, waar Capitein cook verhaalt, dat ze zeer groot zyn. In America heeft men de Pelikaanen ontdekt, van de Antilles en het Vaste Land, de Landengte van Panama en Campeche Baai, tot Louisiane, en Landen, grenzende aan Hudsons Baai. Ook zag men ze op de Eilanden en onbewoonde Zeeboezems, naby St. Domingo; en veel menigvuldiger op de kleine Eilanden, met het schoonste groen bedekt, niet verre van Guadeloupe, en welke onderscheide soorten van Vogelen onder elkander schynen verdeeld te hebben, om hun ten verblyfplaatze te dienen: een deezer Eilanden draagt zelfs, naar de Pelikaanen, den naam van l'Isle aux grands gosiers. Zy vermeerderen ook de Vogelbende, die het Vogel-Eiland bewoonen; de zeer Vischryke Sambaalsche Kust trekt ze in grooten getale, en op die van Panama ziet men ze veelvuldig, aazende op de Sardynen; eindelyk, alle de oevers en inhammen, daaromstreeks, zyn in zulk een menigte met die Vogelen bedekt, dat men ze | |
[pagina 484]
| |
by Canoes vol vangt, en het vet smelt, om 't zelve als olie te gebruiken. De Pelikaan vischt zo wel in zoet- als in zeewater, en heeft men zich, derhalven, niet te verwonderen, dat hy aan groote Rivieren gezien wordt; doch 't is vreemd, dat hy niet alleen laage en vogtige plaatzen, door de groote Rivieren bevogtigd, bewoont, maar ook de droogste streeken, als Arabie en Persie, waar hy bekend is onder den naam van Tacab, zo veel betekenende als Waterdraager. Men heeft waargenomen, dat, daar hy zyn nest moet verwyderen, op een verren afstand, van de wateren door de Caravaanen dikwyls bezogt, hy het versch water in zyn zak, voor zyne jongen, van zeer verre aanvoert. De goede Muzelmannen zeggen, dat god deezen Vogel belast heeft, in de woestyne te woonen, om te voorzien in de behoeften der Bedevaardgangeren, die na Mekka trekken, gelyk hy eertyds de Ravens zondt, die elias in de woestyne voedden. De Egyptenaars, oogende op de wyze, hoe deeze groote Vogel het water in zyn zak draagt, hebben hem den Kameel der Rivieren geheeten. Voor 't overige, hebbe men den Pelikaan van Barbaryen, van welken shaw spreekt, niet te verwarren met den waaren Pelikaan: dewyl deeze Reiziger zegt, dat hy niet grooter is dan een Kievit; en die zelfde behoedzaamheid te gebruiken omtrent den Pelikaan, door kolbe vermeld, die geen ander is dan de Lepelaar. Pigafetta, naa zeer wel den Pelikaan, op de Kust van Angola, gekend te hebben, bedriegt zich, wanneer hy dien naam geeft aan een Vogel van Loango, met lange Pooten, als een Reiger; wy twyfelen ook wel zeer, of de Alcatraz, dien eenige Reizigers zeggen, in volle zee, tusschen Africa en America ontdekt te hebben, onze Pelikaan is; schoon de Spanjaarden, op de Philippynsche Eilanden en te Mexico, 'er den naam van Alcatraz aan geeven, met welken zy gewoon zyn den Pelikaan te benoemen: want de Pelikaan verwydert zich weinig van de Kusten, en als men dien Vogel op zee ontmoet, kan men van de nabyheid des Lands verzekerd weezen. Van de twee Naamen, Pelikaan en Onocrotalus, door de Ouden aan deezen Vogel gegeeven, slaat de eerste op zyn vreemde Stem, welke men by het balken van een Ezel vergelykt. Klein verbeeldde zich, dat de Pelikaan dat geluid slaat, den hals in 't water gestooken hebbende: doch hy schynt die ontleend te hebben van den Roerdomp; | |
[pagina 485]
| |
want de Pelikaan laat zyn rauwe stem verre buiten het water hooren, en slaat in de ruime lugt een fris geluid. Elianus beschryft en kenmerkt den Pelikaan zeer wel onder den naam van Cela, in 't Grieksch een opgezetten gorgel betekenende; doch het is niet wel te raaden, waarom hy dien voor een Vogel uit de Indiên opgeeft: dewyl hy zich thans, en toen ook, in Griekenland bevindt. De naam Pelikaan heeft gelegenheid gegeeven tot een misslag der Overzetteren van aristoteles, en zelfs van cicero en plinius; men heeft Pelikaan overgezet door Plate, waar door men den Pelikaan en Lepelaar verwarde. En aristoteles zelve, verklaarende van den Pelikaan, dat hy kleine schulpjes inzwelgt, en half verteerd weder uitwerpt, om 'er de schaale van af te scheiden, schryft hem een bedryf toe, dat beter aan den Lepelaar voegt: want de zak van den Pelikaan is geen Maag, waar in de spysverteering begint; en is het zeer oneigen, dat plinius de wyze, waar op de Onoerotalus de spyze neemt en herneemt, vergelykt by het herkauwen der Dieren. ‘In den Pelikaan, schryft de Heer perrault zeer wel,’ ‘is niets, of het komt overeen met het geen men by andere Vogelen aantreft; alle hebben zy een krop, waar in zy de spyze verzamelen: de Pelikaan heeft denzelven buiten en onder den Bek, in stede van binnen en onder den Slokdarm; doch deeze buitenwaards hangende Krop heeft de spysverteerende warmte niet van die der andere Vogelen, en de Pelikaan brengt de Visch versch in dien zak aan zyne Jongen; hy doet niets meer dan dien zak aan zyn borst drukken, en 't is deeze zeer natuurlyke werkzaamheid, welke aanleiding gegeeven kan hebben, tot de algemeen verspreidde fabel, dat de Pelikaan de borst opent, om zyne Jongen met zyn eigen bloed te voeden.’ Het Nest der Pelikaanen vindt men doorgaans aan den waterkant; zy leggen de eyeren op den vlakken grond; en het is door mistasting en het verwarren van den Pelikaan met den Lepelaar, dat salerne hem in 't Geboomte doet nestelen. 't Is waar, dat hy, niettegenstaande zyne zwaarte en breed gepalmde Pooten, op 't Geboomte toêft, en deeze gewoonte, welke ons min verwonderd heeft in de Pelikaanen van America, dewyl veele Watervogels in dat werelddeel roesten, vindt men ook by de Pelikaanen van Africa, en in andere oorden van ons Vaste Land. | |
[pagina 486]
| |
Voor 't overige verstindt deeze Vogel, die zo vraatagtig als vernielend is, in ééne vangst zo veel Visch, als 'er noodig zou weezen tot een maaltyd voor zes menschen. Gemaklyk slingert hy een Visch, van zeven of acht ponden, binnen; men verzekert dat hy ook Ratten eet, en andere kleine Dieren. Pison verhaalt gezien te hebben, dat een Pelikaan een kleine Kat leevend inslokte, deeze Pelikaan was zo tam, dat hy op de markt kwam, waar de Vischverkoopers zich repten om zyn zak toe te binden, dewyl hy anders zeer behendig hun den visch afstal. De Pelikaan snapt een visch, hem voorgeworpen, op. De zak, waar in hy zyn vangst opzamelt, bestaat uit twee vliezen, het binnenste is een vervolg van het bekleedzel des Slokdarms, het buitenste een verlanging van de huid aan den hals: de rimpels, in welke de zak zich kreukt, dienen om dezelve te verkleinen, daar hy, ledig zynde, slap hangt. Men gebruikt deeze zakken der Pelikaanen, even als Blaazen, om 'er Rooktabak in te doen; op onze Fransche Eilanden noemt men ze Blagues of Blades, naar 't Engelsche woord Blader, 't welk een Blaas betekent. Men wil dat deeze zakken, wel bereid, veel fraaijer en zagter zyn dan Schaapevelletjes. Eenige Zeevaarende Heden draagen 'er Mutzen van: de Siammers weeten 'er snaaren tot speeltuigen van te vervaardigen; en de Visschers op den Nyl bedienen zich van deezen zak, nog aan het Onderkaakbeen vast zittende, tot hoosvaten in hunne schuiten, of ook om 'er water in te bewaaren: want deeze zak zygt niet door, en bederft niet door in 't water te blyven. 't Schynt dat de Natuur een zonderling voorbehoedzel gebruikt heeft, ten einde de Pelikaan niet verstikke, wanneer hy, om zyn Prooi te vangen, zyn zak geheel aan 't water openstelt; de Longpyp als dan de wervelen van den Hals verlaatende, strekt zich voorüit, en veroorzaakt, onder dien zak komende, eene zeer merkbaare opzwelling; ten zelfden tyde sluiten twee spieren den slokdarm, die alle inkomen van 't water weeren. - Zeer diep in dien zak is een Tong verborgen, zo kort, dat men geloofd heeft dat de Pelikaan de Tong geheel derfde: de Neusgaren zyn ook bykans onzigtbaar, en geplaatst aan den wortel van den Bek. Zeer gewigtig is eene waarneeming van den Heer mery en Vader tachard, over de Lugt; verspreid onder de huid van 't geheele Lichaam des Pelikaans; men mag zelfs | |
[pagina 487]
| |
zeggen, dat deeze waarneeming een algemeen stuk behelst, zich op eene meer byzondere wyze ontdekkende in den Pelkaan, doch 't welk men in alle Vogelen kan aantreffen, 't geen de Heer lory, een beroemd en geleerd Geneesheer te Parys, beweezen heeft, door het aantoonen van de gemeenschap der Lugt tot in de beenderen en de schagten der Vogelvederen. In den Pelikaan gaat de Lugt uit de borst zydwaards af, en over, in de blaasjes van een celagtig dik en gerimpeld vlies, 't welk de spieren bedekt en over 't geheele Lichaam loopt, onder het vlies waar in de vederen geplaatst zyn; deeze blaasjes zyn 'er dermaate mede opgevuld, dat men, het lichaam des Pelikaans drukkende, een menigte lugts aan alle kanten, van onder de vingeren ziet ontsnappen. 't Is by de uitademing, dat de Lugt, in de borst zamen gedrukt, deezen weg neemt, en zich in alle de blaasjes van het celagtig weeszel verspreidt; men kan zelfs, door in de Lugtpyp te blaazen, deezen omloop der Lugt zigtbaar maaken. Hier door laat het zich gemaklyk begrypen, hoe de Pelikaan, op die wyze, zyne uitgebreidheid kan vergrooten, zonder meerder zwaarte te krygen, hoe zeer de vlugt deezes grooten Vogels daar door in gemaklykheid moet toeneemenGa naar voetnoot(*). Wyders hadt moses het eeten van 't vleesch der Pelikaanen, als onrein, den Jooden niet te verbieden als eene anders lekkere spyze; in dit opzigt verboodt het zich zelven door een slegten smaak, den stank en het olieagtig vet: niet te min hebben eenige Reizigers 't zelve niet geheel oneetbaar gevonden. |
|