en een iegelyke verbetering onzer Leerboeken spreeke, maar van zulk eene, door welke men ons Leerbegrip van dwaalende stellingen meent te zuiveren. In andere stukken kunnen verbeteringen plaats vinden, die wy wel zelf maaken, of van Mannen van doorzigt met opregten dank aanneemen. Van daar komt het, dat zo veele nieuwe Leerboeken geschreeven geworden zyn, en nog geschreeven worden, wyl altoos iemand gelooft, eene betere en gemakkelykere inrichting van den voordragt te maaken, zonder dat hy in de Leeringen zelven ook iets het minste begeert te veranderen. De een ontwerpt een ander plan, dan de andere; hy maakt eene andere omschryving van verscheidene verklaaringen, beoordeelt de bewyzen of rangschikt ze anders dan een ander. Dit kan zeer wel geschieden, en somwylen overtollig, somwylen goed, (en ik zal nog zeggen:) misschien ook somwylen noodig zyn. Doch hiervan word thans niet gesprooken. Wy spreeken van Leerstellingen zelven, die men veranderen wilde, en hiertoe willen wy het niet komen laaten.’ - Indien dit onderscheid ook hier te Lande in agt genomen ware, byzonder in de tegenwoordige onlusten der Euangelisch Luthersche Gemeente te Amsterdam, zouden ze ongetwyfeld of niet ontstaen, of ten minste zo hoog niet geklommen zyn, daer de verschillen, zo veel wy althans tot nog zien, meer de leerwyze dan wel het Leerstellige zelve betreffen: des deze aenspraek van den Hoogleeraer Dietelmair tot dit onderwerp niet te betrekken zy; waerop ze, gelyk we bemerkt hebben, van zommigen, by mangel van ene behoorlyke onderscheiding, ook wel overgebragt word.