dezelve in; en tragt, vervolgens, aan te toonen, dat de bewyzen voor dezelve, uit de ondervinding, uit de dwalingen van het menschdom, uit den invloed dien de zonde heeft om het verstand te bederven, (doch welk laatste bewys ik niet gebruik,) en uit de H. Schrift ontleend, van geen de minste kragt zyn om die tegenstelling te wettigen.
Wat nu deeze tegenstelling betreft, het menschelyk verstand is bedorven, die heb ik, overeenkomstig de leer van onze Kerk, nader bepaald, en aangetoond, hoe wy die niet en al verstaan. Niet, als of de mensch, in den tegenwoordigen staat, volstrekt onbekwaam was, om waarheden en pligten te kennen; waarheden als zeker, pligten als betaamlyk, op goede gronden te beoordeelen. - Maar, in zo ver hy, hoe kundig ook in de leere der Zaligheid, echter niet in staat is, de geopenbaarde waarheden, welke betrekking hebben op zyne eeuwige belangen, regt te kennen, met dat gevolg, dat hy, als een redelyk schepzel, niet kan nalaaten, overeenkomstig dezelve, ter bevordering van zyn waar geluk werkzaam te zyn.
Ingevolge deeze noodige bepaaling, heb ik aangetoond, dat de bezwaaren, van UW Ed., tegen de leer onzer Kerke, aangaande het zedelyk bederf des menschelyken verstands, ingebragt, van geen gewigt zyn: - en dat de bewyzen voor ons gevoelen, uit de ondervinding, uit de dwaalingen van het menschdom, en uit de Godlyke openbaaring, ontleend, doch van U afgekeurd, derzelver kragt behouden.
Het geen derhalven UW Ed. nu te doen staat, is, aan te toonen, “dat 'er deugdelyke bewyzen voor uw gevoelen zyn; - dat de bezwaaren, tegens ons gevoelen ingebragt, ongeacht myne gemaakte aanmerkingen, haare kracht behouden: - eindelyk, dat, het geen wy voor ons gevoelen, (uit de ondervinding, uit de dwaalingen van het menschdom, en uit de H. Schrift,) aanvoeren, niet bewyst het geen beweezen moet worden. Derhalven, dat de onderwerpelyke rede, met opzicht tot des menschen waar geluk, en de regte kennis der geopenbaarde waarheden, welke daarop eene naauwe betrekking hebben, niet kan gezegd worden, zedelyk bedorven te zyn.”
Gelyk ik hier op uw antwoord verwagt, zo moet ik UW Ed. vooraf berigten, dat ik voorneemens ben, in myn wederantwoord alleen te onderzoeken, of uit het geen door UW Ed., over dit onderwerp, nader wordt medegedeeld,