Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAlleenspraak by het Graf van den Hoog-Eerwaarden Heer, G.J. Nahuis, Hoogleeraar der Godtgeleerdheit, en dat van zyne Godtvruchtige Echtgenoote Cath. Walburg van Mansveld. Te Rotterdam by C. Wyt, 1781. In quarto 33 bladz.Opweklyke vermaningen tot hoogachting van dit Godsdienstig Paer, en navolging van hunnen voorbeeldlyken wandel. De Opsteller dezer Alleensprake verbeeld zich, in het Bisschoplyk Utrecht, in den Tempel te zyn, by de Grafzerk, onder welke rust het Lichhaam van Gods Dienaer nahuis, en dat van zyne Godtvruchtige Echtgenoote, in deugdt en doodt aen haren Man gelyk. By de Grafzerk, ‘die dit Godt geheiligde Paar eeuwig aan zyne oogen, aan die van Edens Kristenen, van Oudt Beyerlands Gods getrouwen, van Middelburgs Vroomen, van Rotte's Uitverkorenen, van Amstels Hemelburgeren, en van Leidens Jeugdt ontogen heeft.’ Hy richt zyne aenspraek, aen de bewoonders dier opgenoemde plaetzen, en wekt hen op, om hunne aendacht op die | |
[pagina 13]
| |
Godvruchtige Echtgenooten te vestigen. Ten einde dit, met enige verandering voor ieder plaets, te doen, verkiest hy het middel van zinspelende vergelykingen, onder welken hy de loflyke hoedanigheden, zo van den Hoogleeraer als van deszelfs Echtgenoot, voordraegt. Ter dier gelegenheid maelt hy ons den Hoogleeraer als een Geestlyken Zaeijer; een Koopman van een Paerl van groote waerde; een zorgvuldigen Herder; een Wyzen Man, die zyn Huis op ene Steenrots gebouwd had; een Wyngaerdenier; een Wachter, en eindelyk een Hovenier. - Des Hoogleeraers Echtgenoote word ons verder voorgesteld, als ene Godvruchtige Huisvrouw, die den verlooren penning zogt, vond, en zig deswegens op het hoogste verblydde; als ene Wyze Maegd, die hare Lampe brandende hield; als gelyk aen die Vrouwe welke een vloed des bloeds had, en die op het aenraken van den zoom van 's Heillands Kleed genezen werd; aen de Samaritaensche Vrouwe, die van Jezus het water des levens begeerde; als ene deugdzame Vrouw, naer de schets van den wyzen salomon; ene Martha in Huisbeleid, en tevens ene Maria in Godsvrucht; en eindelyk als enige gelykvormigheid hebbende met de Sunamitische Vrouw, in 't geval van haer Kind, ten dage van den Propheet Elisa. Ieder dezer gelykenissen doet de Autheur, naer zyne denkwyze, strekken, ter ontvouwinge der loflyke hoedanigheden van dit voortreffelyk Paer, en meerendeels is hy 'er vry wel ingeslaegd; dan die der bloedvloejende Vrouwe had hy, onzes oordeels, wel wat omzichtiger mogen behandelen, en die der Sunamitische Vrouwe doet weinig of niets ter zake. - Wat het eerstgemelde geval betreft, men kan, met stichting, de kracht van't geloovig vertrouwen dier Vrouwe ten voorbeelde van navolging in zyne soort aendringen; maer de geestlyke zinspelingen op hare ongesteldheid zyn onvoeglyk in stichtende voorstellen. 't Is, wy bekennen 't, vry algemeen 'er zodanig een gebruik van te maken; 't is ons meermaels in schriften van die natuur voorgekomen; wy hebben 't nu en dan op Predikstoel voor de geheele Gemeente hooren aenvoeren; en zelfs zyn 'er Predikanten, die goedvinden zich op die wyze van deze geschiedenisse te bedienen, als een onderwerp van hunne Voorbereidings- of Avondmaels Leerredenen. Dan hoe algemeen dit zy, de gewoonte neemt het wanvoegelyke niet weg, en 't is daerom des te noodiger de ongeschiktheid hier van, by gelegenheid, te doen opmerken. | |
[pagina 14]
| |
- Rakende het laetste geval, het byzondere toepaslyke is alleen gelegen in de volgende omstandigheid, zo als de Autheur dezelve meld. ‘Mevrouwe van Mansveld, (die verscheiden telgen had,) had, zegt onze Schryver, 'er een, welke een droevig ongeluk gebeuren moest; want, na het eenige jaren oudt was geworden, zag het zyn hoofd aangegrepen door een werktuig der Goddelyke Voorzienigheid, het welk de handt des Heeren van het eene einde der aarde hadt doen komen, om aan het andere zynen raadt uit te voerenGa naar voetnoot(*). De Moeder van dit noodtlydende Kindt zag hem in dezen droevigen toestandt, schrikte een doodtschrik, en riep weenende uit: zyn Hoofdt, zyn Hoofdt.’ - Dit is niet meer dan ene enkele woordspeling; en ene voorstelling van dien aert verbreekt enigzins den oplettenden ernst van den Lezer. |
|