Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Geschiedkundig verslag van 't geen, langzamerhand, aanleiding gegeeven heeft tot de kerkelyke verdraagzaamheid der protestanten in de Pruisische staaten.(Getrokken uit zekere Hoogduitsche Brieven, over den tegenwoordigen Staat van den Godsdienst in dat Ryk; gedrukt te Leipzig, 1778.)
(Vervolg en Slot van Bladz. 246.)
De veranderingen, welke frederik willem, zo wel op laage als hooge Schoolen maakte, gaven aan de reeds opgehelderde begrippen, wegens den Godsdienst, nog sterker licht. Zeer duidelyk leert ons de ervarenis, dat die Staaten de kundigste Burgers en de verlichtste Christenen hebben, waarin men het onderwys der Jeugd, inzonderheid het onderwys der Kinderen, ten platten lande, 't meest, behartigt. Het onderscheid van de gesteltenisse der Schoolen, nu en in voorgaande tyden, is verbaazend zigtbaar in de Pruisische Staaten. Elke pooging, die men tot dat einde aanwendde, veroorzaakte de grootste ommewenteling, en men kwam, by stappen, eindelyk, tot het tegenwoordig licht, 't welk zig over Godsdienstige kundigheden, zo wel als over de wyze om de Jeugd te onderrigten, onder de Heerschappy van frederik den tweeden, verspreid heeft. - In den beginne zyner Regeering, ging frederik willem in eigen persoon de Hoogeschool te Halle bezigtigen, en bekragtigde haare, zo wel als de voorregten van het beroemde Weeshuis aldaar. Zeer loslyk werdt het geoordeeld, dat de Vorst dit laatste der Hoogeschoole inlyfde. 't Is nimmer goed, dat een aanleg, van dien aart, als het Weeshuis te Halle, een eigen bestierder hebbe, uit dien aanleg zelven gekoozen. Laat hy de eerlykste man van de Waereld weezen, hy kan nooit beveiligd zyn en blyven tegen het vermoe- | |
[pagina 286]
| |
den der geenen, die buiten zyn, dat hy de goederen, en inkomsten, van zulk eene Instelling, met meerdere juistheid, en regtvaardigheid, kon uitdeelen, dan hy, in de daad, doet. Het getal der Dorpschoolen steeg, onder zyne bestiering, tot eene aanzienlyke hoogte, en daar nog geene bekwaame Schoolmeesters waren, stelde hy ze aan. Om de Schoolen, in de Steden, in bloei te brengen, mogt niemand zig na de Universiteit begeeven, ten zy hy daartoe, op laager Schoolen, den grond gelegd hadde. Men dulde ook geene gemeene en zwervende lieden, die zig het gezag van onderwyzers aanmaatigden. Der Landlieden Kinderen moesten op hun eigen Hooge Schoolen zig oeffenen, en de jonge Proponenten, na hun vertrek van de Akademie, werden verpligt zig onder het opzigt van de Geestelyke Bestierders dier plaatsen te begeeven, werwaards zy henen trokken; en zonder een behoorlyk onderzoek hunnes wandels, liet men niemand hunner, noch tot eenig Schoolampt, noch tot de geringste Kerkelyke bediening, toe. Zedert dien tyd wordt geen Schoolampt althans, op de meeste plaatsen, begeeven, ten zy de persoon, die het zal waarneemen, eerst door eenen Geestelyken beproefd is. Evenwel kon men dit Stuk veel beter bestieren, dan het wezenlyk gedaan wordt. In het algemeen laat men die Onderwyzers zulk een onderzoek ondergaan, als moesten zy, eenmaal, den predikstoel beklimmen. De toon, dien de onderzoeker aanneemt, - het onderwerp, waar over hy vraagt, ja het geheel onderzoek moest, geheel anders, zyn ingerigt. Eigentlyk behoorde men een klein getal van luiden aan te stellen, welken dien last geheel op hunne Schouders namen. In de Hoofdstad van elke Provincie konden daar toe eenige bekwaame persoonen benoemd worden, die niet alle uit Geestelyke bestonden. Zulk een getal kon te Berlyn, te Magdeburg, te Breslau, te Stettin, en, gelyk ik gezegd hebbe, in ieder Hoofdstad eener Provincie weezen. Dog laat ons tot het Geschiedkundig verslag wederkeeren. De hooggelukkige Koning, uit eene zwaare ziekte hersteld zynde, bezorgde in de Kas der Hooge Schoolen in Pruisschen, zo hier als daar, wel honderd vyftig duizend Ryksdaalders. Deeze strekten ter goedmaaking van de kosten voor zodanige Studenten, die reeds onderstand trokken, en nu en dan eens openbaare blyken hunner vorderingen gaven. - Hoe verdraagzaam frederik willem ook | |
[pagina 287]
| |
ware, waakte hy nogthans, zeer getrouwlyk voor de zuivere leer van het Christendom. Hy verboodt het drukken en verspreiden van alle die boeken, welke met ongodsdienstige grondstellingen aangevuld waren. In 't byzonder, liet hy strenge bevelschriften tegen de werken van Dippel, en de zogenaamde Bybelgeschiedenis van Werthheim, uitgaan. - In de daad; de verspreiding van ongodsdienstige Schriften, onder den gemeenen man, kan niet dan nadeel veroorzaaken; uitgenomen aan den Godsdienst zelven; want deeze Staat, in weerwil van alle aanvallen, onbeweeglyk op zyne grondvestingen. En men kan ook niet logenen, (hoe groot dit nadeel voor den gemeenen hoop moge weezen,) dat de verspreiding dier Schriften aan hooger verstanden voordeel geeft; in zo verre zy, tegen de bestormingen van zulke vyanden, dan gelegenheid hebben eenige verschansingen op te werpen, waardoor de Godsdienst eerst, in zyne volle kragt, vertoond wordt. Onder de bestiering des tegenwoordigen Konings zyn deeze bevelschriften, zo niet vernietigd, ten minsten verzagt. Alle de Boekwinkels mogen zig van Werken, tegen den Godsdienst ingerigt, voorzien, en die verkoopen, schoon men daar niet alles moge drukken. Dezelfde Vorst veranderde de Predikwyze, die tot dus ver in gebruik geweest was. Men moet dit onvergelyklyk bevelschrift, tot die verandering dienende, zelfs leezen. Hoe kragtig en juist wyst de toenmaalige Alleenheerscher den Geestelyken de paalen aan, wanneer het op de beoefening hunnes gezags aankomt. Ik eerbiedige de bestrassingen eenes leeraars, wanneer zy met liefde gemengd, en door den geest van Jesus gemaatigd zyn. Dan personeele gevallen op den leerstoel aan te haalen, en zig, daar onder, zo weinig te kunnen bezitten, dat elk toehoorder vast overtuigd worde, wie door de bestraffing gemeend zy, - is by my eene ontheiliging van denzelven. Staande het bewind deezes Konings, waren 'er veele Geestelyken, die, door dit misbruik, zo wel als door een ongebonden leeven, veel ergernisse gaven. Deeze werden, daarom, of in hunne bedieningen, eenigen tyd, opgeschort, of wel, zo de misdaad hoog liep, geheel van hunne ampten versteeken. - Elk Artykel van dat Koninglyk Bevelschrift, gaande, eigentlyk, over de wyze, naar welke jonge Predikanten hunne redenvoeringen behoorden in te rigten, heeft mede iets voortreffelyks. Ik weet, dat alle de Predikanten niet verkiezen zig daar na te schikken, dan het is tevens bekend, dat het | |
[pagina 288]
| |
aanzienlykst gedeelte der Geestelykheid hunne predikwyze na deeze regelen inrigtGa naar voetnoot(*). De hoogberoemde Mannen | |
[pagina 289]
| |
reinbeck en jablonski zullen, waarschynlyk, tot dit ontwerp veel toegebragt hebben. Ik zie in de opneeming der Saltsburger Vlugtlingen niet alleen eene diepe Staatkunde, maar ook veele blyken van genegenheid, die frederik willem voor den Godsdienst voedde. Onder den Bisschop van firmian, werden deezen, ten wreedsten, behandeld, den lande uitgejaagd, in gevangenissen gedreeven, en, in alle opzigten, verstooten. In weerwil hunner bittere klagten, en in weerwil van de smeekende voorspraak van het lichaam der Euangelischen te Regensburg, bleef de Aartsbisschop by zyne voorige strengheid. Negen honderd van deeze ongelukkige menschen strafte hy, in den jaare 1731, met ballingschap, welke frederik willem allen, in zyne Staaten, opnam. In volgende jaaren, was het getal dier vreemdelingen reeds tot zeven duizend geklommen. Hen volgden de Bergtolsgaadsche en Boheemsche Vlugtelingen, aan welke laatste de Frederikstadt, in Berlyn, enkel haare tegenwoordige grootte heeft te danken. Een vroege dood verhinderde deezen Monarch in de voortzetting van die nuttige ontwerpen, welke hy reeds, gedeeltelyk, te werk had gesteld. Hy stierf in 't jaar 1740, te Potsdam, den dood van een waar Christen. - En, den Hemel zy gedankt! het goede Werk, dat deeze Vorst begonnen hadt, werdt niet afgebroken. Want de thans heerschende Koning tradt niet alleen in de voetstappen zynes verlichten Vaders, maar breidde de grensen der verdraagzaamheid, hoe langs hoe meer, uit. Hy geeft het geweeten de allerwenschelyke vryheden, en zyne Onderdaanen mogen alles gelooven, dat zy eenmaal aan hun eigen hart, en voor den Regterstoel van God, denken te verantwoorden. - Zo menigmaalen, rechtschaapen onderdaanen aan dit stuk, met ernst, denken, voelen zy hunnen hoezem van genoeglyke en dankbaare aandoeningen zwellen. | |
[pagina 290]
| |
Gelukkig Pruischen! dat zyne Godsdienstoeffeningen, zonder eenigen dwang, zonder, daarin, door onredelyke wetten agtervolgd te worden, kan waarneemen, - waarneemen, naar de uitspraak van Gods Woord, en de bevelen des gezonden verstands. Gy behoeft niet te vreezen, dat u de afwyking eener aangenomene leer ongelukkig zal maaken, dat gy, daarom, tot slaverny verweezen, in ketenen gesmeeten, en uit de lyst van vroome burgers zult geschraapt worden. Doet slegts uwe pligten. - Gy meugt, in Geloofszaaken, denken, wat u het verstand, en de Godlyke Openbaaring, ingeeven. Men moet, onder de naaste oorzaaken van de tegenwoordige gesteltenisse des Godsdiensts, in de Pruisische Staaten, de Wysbegeerte van wolff niet vergeeten. Dit ons verslag zullen wy, gevoeglyk, met eenige aanmerkingen daarover kunnen eindigen. Wolff was, in eenige opzigten, den gelukkigen thomasius, aan wien wy boven gedagt hebben, gelyk. Hy heeft, niet alleen der Pruisische Staaten, maar ook der gansche Weereld, eenen uitsteekenden dienst gedaan. - Wolff, gelyk de Heer iselin hem, in zyne geschiedenis van het Menschdom, beschryft, zou, veelligt, de grootste Wysgeer geweest zyn, indien hy de bescheidenheid van locke met zyn verbaazend verstand, vereenigd, en geloofd hadt, dat hy konde dwaalenGa naar voetnoot(*). - Frederik de groote | |
[pagina 291]
| |
wist 's Mans bekwaamheden op regten prys te schatten; want nauwlyks was hy, éénen dag, Regeerder des Pruisischen Volks geweest, of hy riep wolff uit Marpurg te rug, lag hem een inkomen van twee duizend Ryksdaalders toe, benoemde hem tot zyn geheimen Raad, en gaf hem volkomene vryheid alles te leeren, dat hem goeddagt. Deeze Wysgeer voerde, in de Pruisische Staaten, een leerstelsel in, 't geen met de menschelyke ziel byzonder wel overeen kwam, en, in het gemeene leeven, met nut kon te werk gesteld worden. Ik sta gereedlyk toe, dat hy wat veel van de wiskunstige bekleeding gebruik maakte, en zig op die leerwyze, die hy in het voordraagen zyner leerstellingen verkoos, te veel verbeeldde, aan dezelve alle die zekerheid gegeeven te hebben, welke men enkel aan een welbeweezen wiskunstig voorstel kan toekennen. Nogthans koomt hem alleen de eere toe, van de voordragt der Godgeleerde geschillen tot eenen grooten trap van volmaaktheid gebragt te hebben; niet alleen ten opzigte van de bewyzen, met welke hy de waarheden ondersteund heeft; maar, inzonderheid, ten aanzien van de nauwkeurigheid, de denkbeelden, de orde, en ook de zo noodzaaklyke bepaaling der Kunstwoorden. Buiten wolff waren wy, waarschynlyk, tot dien trap van zekerheid, in de leerstellige waarheden, nooit gekomen. Vóór de tyden van wolff was de Natuurlyke Godgeleerdheid een niet zamenhangend stuk, doorweeven met taalkundige spitsvindigheden, en nuttelooze uitpluizingen; eer een onderwerp der geheugenisse, dan van het verstand. Hy ontwierp daar van een geregeld stelsel, voerde den wiskunstigen leertrant in, hing alle leerstukken, die op zigzelve stonden, gelyk een keten aan malkanderen, en plaatste de gemaklykste voor de zwaarste. Kortom, hy gaf aan dezelve de gedaante eener weetenschap. Nogthans kan het zeer wel weezen, (want dit was één zyner gebreken,) dat deeze man, te fyn bepaalde, en dat hy, door te veel te willen bepaalen, eenige dingen zelfs op losse schroeven zette. En, evenwel, verliest hy, daardoor, geenszints, de | |
[pagina 292]
| |
eer, dat hy tot de verandering dier leerwyze, het meest hebbe toegebragt. Buiten kyf moet de zalige reinbeck den lof genieten, van, in de Pruisische Staaten, de Wolfiaansche Wysbegeerte in de Predikkunde te hebben ingevoerd. Hy stelde zyne aanmerkingenGa naar voetnoot(*) over de Augsburgsche Geloofsbelydenisse op in den geest deezer Wysbegeerte, en deezen lyfde hy mede zyne leerredenen in. Misschien was hy, in dat Ryk, de eerste, die de toelaating van het kwaad op den leerstoel bragt. Hy schafte eene predikwyze af, die, in de daad, al te gemaklyk, dog, zomtyds, voor eenvoudige toehoorders, van eenig nut is, naar welke men Schriftuurplaats by Schriftuurplaats voegt, en zo met kragt en gezag betoogt. Dit neemt, evenwel, niet weg, dat reinbeck en zyns gelyken zommige stoffen op den kansel, misschien, wat al te fyn uitploozen. Dan wie zal alles, op eenmaal, hervormen? En ik kan, bezwaarlyk, gelooven, dat wy sack, spalding, diterich, teller, en bruhne in Berlyn zouden gehad hebben, wanneer reinbeck 'er niet geweest was. Tot het een en ander hielp zeer veel de uitgebreide invloed, welken de laatste by den overleeden Koning hadt, en waardoor hy het gezag van wolff's Wysbegeerte, met | |
[pagina 293]
| |
groote kragt, ondersteunen kon. In het zelfde vorstelyk bevelschrift, 't geen wy boven, in eene aantekening, gedeeltelyk aanhaalden, worden de Proponenten in het Predikampt, ten sterksten, aanbevolen, zig wolff's Redenkunde vooral eigen te maaken, op dat zy zelve onderscheiden, en duidelyke begrippen van de Godgeleerdheid verkrygen, en die voordraagen, in hunne verklaaring van Gods Heilig Woord, op dat zy, altoos, een geregeld ontwerp mogen maaken, en daarna de byzondere afdeelingen, in hunne leerredenen, schikken; - op dat zy niet, in hoogdraavende en verbloemde uitdrukkingen, tot den volke spreeken, maar op eene kragtige en wel zamenhangende wyze, die de waarheden met derzelver bewyzen, en de vermaaningen met derzelver beweeggronden, verbindt; - kortom, op dat alles, in eene Redenvoering, gelyk een keten verbonden zy, en het een uit het ander volge. De thans gebruiklyke wyze van beproevinge, aan welke zig de Godgeleerden, in het gebied van frederik den grooten onderwerpen moeten, is, grootendeels, uit wolff's Wysbegeerte ontleend. De Heer sack, b.v.; (dit weet ik van naby,) doet zeer veel vraagen uit de Natuurlyke Godgeleerdheid; en zelfs in die voorstellen, die eigentlyk de Christelyke Geloofsleere betreffen, dringt hy, ten sterksten, op bewyzen aan. - Dit heeft ook plaats in de Kerkvergadering der Lutherschen. Dan, zo doende, zouden wy op een ander onderwerp geraaken. Het aangevoerde heeft, ondertusschen, den aandagtigen doen zien, dat de gemoederen der Christenen, (schoon 'er altoos kwalykgezinden onder loopen,) reeds veele jaaren herwaards, in de Pruisische Staaten, zyn voorbereid geworden, om met genoegen te berusten in die uitgebreide vryheden, die frederik de groote zo mildelyk verleent. |
|