Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Godlooze ontmaskerd, of vermaaning aan de Ongeloovige Schryvers. Uit het Fransch vertaald. Te Utrecht by A.v. Paddenbu g. In groot octavo 148 blaaz.Met den aenvang van dit Stukje, leest men ene onderhandeling van etlyke Heren, die sterk aengedaen zyn, over de uitsporigheden van 't Ongeloof; 't welk dan aenleiding geeft tot een gesprek, over de manier, op welke men dat soort van Schryvers, die zich aen zulke buitensporigheden schuldig maken, behoore te behandelen. Het besluit van dit Gesprek is; ‘Laat ons die Heeren, dewyl zy 'er ons toe dwingen, met ronde woorden aanspreeken, en de dingen by hunne eigene naamen noemen; laat ons het gemeen duidelyk doen zien: dat die groote tytel van Wysgeeren, dien zy zichzelven geeven, juist de geene is, die hun het minste toekomt; immers, wanneer men 'er eenen eernaam van wil maaken. - Laat ons aantoonen, dat hunne Philosophie, (indien men dien schoonen naam aan hunne dwaaze Systémaas geeven mag,) by de pest, den hongersnood, en den oorlog verdient geplaatst te worden, en veelligt het menschdom veel meer schade zou toebrengen, dan die drie plaagen te samen, indien de hemel, om de aarde te straffen, ooit gedoogde dat zy 'er op heerschte.’ Op deze Voorafspraak, die van de noodige aentekeningen voorzien is, waer in de uitspoorigheden van 't ongeloof, nu eens schertzende dan eens ernstig, naer vereisch der zaken, ten toon gesteld worden, volgt, overeenkomstig met | |
[pagina 14]
| |
het bovengemelde besluit, ene Vermaaning van eenige Christenen aen de Ongeloovige schryvers, op zodanig ene wyze ingericht, dat dezelve het onbezonnen hunner handelwyze nadruklyk ontvouwe. - En daerby is nog gevoegd een Bericht, strekkende om te toonen den geringen dienst, of veeleer den ondienst, dien de Wysgeren, door alle tyden, met betrekkingen tot den Godsdienst, het Menschdom gedaen hebben. Voorts heeft de Nederduitsche Vertaler, het een en ander dezer Stukjes hier en daer met gepaste aentekeningen opgehelderd. - Van het nevensgaende Bericht kunnen wy niet zeggen, dat we zeer voldaen zyn; 't is ons te oppervlakkig uitgevoerd; maer de Vermaaning behelst, gelyk de Voorasspraak, verscheiden wezenlyke voorstellen, die het buitenspoorige en onbezonnen van 't Ongeloof naer waerde onder 't oog brengen. En de Vermaaning sluit, na een verzoek, dat dit slag van schryvers voortaen bescheidener en verstandiger handelen, geschiktlyk op deze wyze. ‘Weest, naar uw genoegen, Ongodisten of Twyffelaars, Christenen of Spinosisten; het is uwe zaak, gy zult 'er uwen Rechter in tyd en plaats rekenschap van geeven, en onze eenige plicht zal zyn, hartelyk te wenschen, dat gy de beste zyde kiest. Doch, bekruipt u ooit weder de lust om uwe gevoelens te verspreiden, acht gy u op nieuw geroepen om het Christendom te bestryden; zo houdt toch deeze vier dingen wel in uwe gedachte. i. Dat dit geding te wigtig en van al te groot belang is, om met boertery bepleit te worden, en dat de benaaming van slechte, verachtelyke, onbezonnene wezens, niemand beter voegt, dan aan zulke Wysgeeren, die hun werk maaken van koddig te zyn, en, om het gemeene volk te behaagen, zich als hansworsten verkleeden. ii. Dat gal en bitterheid, smaadelyke en spytige uitdrukkingen, niets anders bewyzen, dan eenen oploopenden aart of trotsen inborst; dat het, zelfs voor een Wysgeer, niet ongevoegelyk is, eene bevallige taal te gebruiken; dat het niet met zyne Waardigheid strydt, van eenen Godsdienst, welke door groote Vorsten en aanzienlyke Volken beleden wordt, met eene zekere deftigheid te spreeken, en dat de Waarheid zeer wel haare lessen op eene beleefde en vriendelyke wyze kan voordraagen, zonder daardoor iets van haare kracht te verliezen. iii. Dat men in alle gesteldheid van zaaken getrouwlyk rekening behoort te doen van het voor en tegen, en vooral zorg te draagen, dat men de bewyzen, door de manierzel- | |
[pagina 15]
| |
ve van ze voor te stellen, niet ontzenuwe. En dat al wie hardnekkig weigert op die bewyzen te antwoorden, schoon hy 'er honderdmaal toe uitgedaagd is, door zulk een gedrag voor de gansche Wereld verklaart, dat zy hem onwederleggelyk schynen. iv. Eindelyk, dat, wanneer gy het geloof der Christenen zult bestryden, de billykheid zelve u verplicht, om hun eerst bekend te maaken, wat gy zyt, en waarom gy 't zyt: op dat zy zouden weeten, welke grondbeginselen zy met u voor beweezen mogen houden, en welke anderen zy tegen u bewyzen moeten. Hebt gy het geluk om eenen God te kennen, en het nog grooter geluk om op Hem te hoopen? Bewyst ons, dat de gronden van uw geloof zekerder zyn, dan die van het onze. Zyt gy blindt genoeg, om de hand, die u gemaakt heeft, en die u voedt en onderhoudt niet te erkennen? Zoekt dan niet voor TheïstenGa naar voetnoot(*) door te gaan; want het is louter bedrog zich by het gemeen uit te geeven, voor het geen dat men niet is. Gebeurt het dan, gelyk het wel zou konnen gebeuren, dat wy ons door uwe bewysredenen niet laaten overhaalen; zo zullen wy, ten minsten, u houden voor eerlyke Lieden, waardig dat men hen onderrichte, verdraage en lief hebbe. Maar, gaat gy voort, ons niet dan met puntdichten of scheldingen te bestryden, en de tegenwerpingen telkens weder op te haalen, zonder één woord te reppen van onze oplossingen en bewyzen; houdt gy te gelyk uwe naamen en uwe grondbeginselen verborgen, om deezen, naar maate dat het in uwe kraam te pas komt, te kunnen veranderen: om als Theïsten te spreeken, wanneer gy vreest door openbaare Godloochening den Leezer af te schrikken, en van den natuurlyken Godsdienst zeer ligt | |
[pagina 16]
| |
afstand te doen, wanneer gy kans ziet om dus den geopenbaarden te benadeelen? Dan neemen wy hemel en aarde tot getuige, dat wy u nergens anders voor houden zullen, dan voor Kwakzalvers der Philosophie, listige hairkloovers en rampzalige Herostratussen, die door het sloopen onzer Heiligdommen eenen grooten naam zoekt te verkrygen; doch, in plaats van de onsterfelykheid, de verontwaardiging der eerlyke zielen verdient; en de zondige poogingen, die gy thans aanwendt om de stervelingen te misleidenen verachtelyk te maaken, in een ander leeven duur zult betaalen.’ |
|