Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 581] [p. 581] De schrik. Daalt nu, verheven Zanggodinnen, Wie ik zoo vaak myn wierook wy; Daalt nu van Pindus steile tinnen, En zet myn' dichtgeest leven by. En gy, der Dichtren Vorst en Vader, Van 't Zusterdom zoo hoog geächt, Geef vuur en yver aan myn ader, Zoo zing ik voor het Nageslagt. Dat vry een ander Ruiter's daden Vol vuurs op zyne snaaren dwing; Ik staa naar Eeuwge lauwerbladen, Al schoon ik van my zelven zing. Weläan, ik zal het Wonder zingen, Dat my in 't Schryfvertrek verscheen. Het kwam. - De felste huiveringen Verschrikten, schokten al myn leên. Helpt Goden! riep ik; wat mag 't wezen?... 'k Verbleekte. - de oogen stonden styf. - Hoort gy, die dit geval zult lezen: De dichter kreeg de koorts op 't lyf. J... Vorige Volgende