Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Onderzoek naar de reden, waarom Jesus den vygeboom gevloekt heeft.
| |
[pagina 246]
| |
gezogt. ‘Onze Zaligmaaker wilde, door de vervloeking des onvrugtbaaren Vygebooms, zynen leerlingen aantoonen, dat het Joodsche Volk, 't welk te regt by eenen onvrugtbaaren Boom mogt vergeleken worden, om dat zy geene vrugten der bekeering waardig voortbragten, door den Goddelyken vloek geheel en verdorren zou, en verwoest worden’. - Dit blykt, zegt men, vooreerst, om dat christus even te voren, Lukas XIII. 6-9. de Jooden by eenen Vygeboom vergeleken hadt, welken een zeker Heer in zynen wyngaard geplant hebbende, en by denzelven te vergeefs 3 jaaren agter elkander om vrugten te zoeken gekoomen zynde, besloot uit te houwen, dog die, op het verzoek van den Hovenier, nog een jaar staan bleef. - Dit is klaar, oordeelt men ten tweeden, vermits de Zaligmaaker, kort na dit geval, Markus XII. 1. enz. het verbasterd Israël afmaalt, onder het zinnebeeld van landlieden, die eenen wyngaard gehuurd, dog geen agt geslaagen hebbende, om de bedongen vrugten, ten behoorlyken tyde, den Landheer op te brengen, in weerwil zelv' dat deeze, by herhaalde reizen, zyne dienstknegten uitzondt, ten laatsten door deezen Landheer uit den wyngaard geworpen werden. - Laaten wy deeze bewyzen eens aan den toetsteen des oordeels brengen, en ik twyfele niet, of zy zullen ons zeer zwak voorkoomen. Deeze twee aangehaalde gevallen zyn gelykenissen, - hier hebben wy eene geschiedenis, een verrigt wonderwerk voor ons. 't Is waar, daar zyn meerdere beeldspraakige handelingen. Ik oog op de aantekening, hier boven, onder het O. Verbond door de Proseeten verrigt, Jes. XX. 2-6. Jerem. XIII. 1-11. Hoofdd. XIX. 10-13. Zach. II. maar dan wordt het oogmerk daar van by die zelfde gelegenheid ontknoopt. - Jesus spreekt, ten deezen opzigte, nergens van, | |
[pagina 247]
| |
schoon hy 'er overvloedige gelegenheid toe hadt; vermits hy naderhand, gelyk wy beneden zullen aanwyzen, een bepaald gesprek hieldt met zyne Discipelen over deeze verbaazende daad. Christus sprak de bewuste gelykenissen, in de tegenwoordigheid van en ten dienste der ongeloovige Jooden. - De vervloeking van den onvrugtbaaren Vygeboom, in tegendeel, geschiedde alleen in het byzyn zyner Jongeren. Eindelyk, zie ik 'er geene noodzaakelykheid ter weereld in, dat Heiland jesus, door zulk eene Beeldspraakige handeling, die om dat 'er geene verklaaring van dien aart by gegeven wordt, door hen zeer verschillend geduid en uitgelegd kon worden, zynen navolgeren de verwoesting van der Jooden Burger- en Kerkstaat onder het oog bragt; dewyl hun Meester voorneemens was dit vreeslyk onhell, 't geen den Israëlieten boven het hoofd hing, opzettelyk en met ronde woorden te voorspellen, Matth. XXIV, en andere plaatsen. Hierom moet 'er eene andere reden geweest zyn, waarom de gezegende Verlosser den Vygeboom liet verdorren; en deeze zullen wy, naar myne gedagten, gemakkelyk kunnen vinden, wanneer we eens nazien, 't geen de Euangelist Markus, met betrekking tot dit geval, geboekt heeft. - Voor eerst meldt hy, Hoofdst. II. 14, en jesus, antwoordende, zeide tot denzelven; niemand eete eenige vrugt meer van U, in eeuwigheid, en zyne discipelen hoorden het, dat is te zeggen: zy gaven agt op christus woorden, en hy deedt deeze ontsaggelyke vloekspraak, op dat zy daar op agt zouden neemen. - Vervolgens berigt ons de Historie Schryver in het 20 Vers, en verv. de redenwisselingen, die onze Zaligmaaker des anderen daags met zyne gemeenzaame vrienden over den verdorden Vygeboom voerde, en die zyn het, welke deeze byzondere gebeurtenis een groot licht byzetten, en het oogmerk, waartoe dezelve voorviel, allerduidelykst ontvouwen. - En des morgens vroeg voorbygaande, zagen zy, dat de Vygeboom verdort was van den wortel af. En Petrus, zulks indagtig geworden zynde, zeide tot jesus, Rabbi! ziet, de Vygeboom, dien gy vervloekt hebt, is verdort. En jesus, antwoordende, zeide tot hen; hebt geloof op god. Want voorwaar zeg ik U, dat zo wie tot deezen berg zal zeggen, word opgeheeven en in de Zee geworpen, en niet | |
[pagina 248]
| |
zal twyfelen in zyn hart, maar gelooven, dat het geen hy zegt geschieden zal, het zal hem geworden, zo wat hy zegt. Daarom zeg ik U, alle dingen, die gy biddende begeert, gelooft dat gy ze ontvangen zult en zy zullen U geworden. - In deeze klaare woorden wordt ons het einde opengelegd, waartoe onze Heer den Vygeboom liet verdorren. Niet om dat hy te loor gesteld werdt in het stillen van zynen honger; schoon zulks de eerste aanleiding gave tot het doen van dit opmerkenswaardig wonder. Noch om de omkeering en verdelging van Israëls Stad en Tempel af te beelden. Maar enkel en alleen, om voor zyne Discipelen een verbaazend teken te doen; ten einde hen, langs dien weg, vertrouwen op god te leeraaren; 't welk deezen eersten voortplanteren van zyn Euangelie zo byzonder te stade zou koomen. Dat dit het oogmerk van onzen Zaligmaaker alleen, in het verrigten deezes wonderwerks, geweest zy, blykt, behalven reeds uit het aangetekende van Markus, nog nader uit het 21 Hoofdd. van Mattheus; alwaar de Euangelist, ten einde ons het oogmerk aan te wyzen, waar toe christus den Vygeboom vloekte, het gesprek, 't welk hy met zyne Leerlingen, des anderen daags, volgens Markus, daar over gehouden hadt, aanstonds laat volgen op het gedaane teken zelve. De Vygeboom, verhaalt hy, vs. 19 en 20, verdorde terstond; en jesus Discipelen dat ziende, verwonderden zig: zeggende, hoe is de Vygeboom zo terstond verdort? Ware het oogmerk van onzen Heiland geweest, om den verdorden Vygeboom tot een zinnebeeld te stellen van de verwoesting des Joodschen Volks, die schielyk, en eer de Discipelen zelven het verwagtten, gebeuren zou; wat was natuurlyker en eigenaartiger, dan dat de Verlosser hun, op deeze vraag, ten minsten eenige uitlegging van zyn bedoelde gaf? Dan in het antwoord, t geen Mattheus heeft opgetekent, koomt niets van de verdelging des Joodschen Staats voor; maar het hangt, in allen deele, het Zegel aan myne gedagten. Voorwaar zeg ik U, sprak jesus, indien gy geloof hadt, en niet twyfelde, gy zoudt niet alleenlyk doen het geen den Vygeboom is geschied, maar indien gy ook tot deezen berg zeide, wort opgeheeven, en in Zee geworpen, het zou geschieden, Vs. 21. - De Zaligmaaker wilde, derhalven, zynen Jongeren, door zyn eigen voorbeeld, leeren, dat zy, die, in 't vervolg van | |
[pagina 249]
| |
tyd, hunne Goddelyke zending met wonderen en tekenen op alle plaatsen, werwaarts de H. Geest hen leiden zou, bevestigen moesten, zou zulks gelukkiglyk slaagen, een sterk geloof en vertrouwen op dien god behoorden te hebben, wiens eer door hunne zending bedoeld werdt, en wiens ontsaggelyk vermogen hen daar toe alleen kon in staat stellen. Dit wilde jesus, zeg ik, door zyn eigen voorbeeld, zynen Discipelen onder het oog brengen. Hy sprak tot den Vygeboom: niemand eete eenige vrugt meer van U, in eeuwigheid! Maar dit sprak hy, in vertrouwen, dat zyn Vader, wiens ondersteuningen hy altoos genoot, ook in dit geval zynen Hemelschen invloed niet weigeren zou. En, in de daad, niets was noodzaakelyker, dan dat christus zynen Apostelen tot zodanig een leevendig en byblyvend geloof opwekte. Zonder zulk een allersterkst vertrouwen op de Goddelyke Almagt, konden zy het nimmer onderneemen, om met vrymoedigheid voor 's Heilands zaak uit te koomen, en dezelve met tekenen te bevestigen. De omstandigheden van dien tyd vorderden van de eerste grondleggers en voorstanders des Christendoms bewyzen voor de waarheid en Goddelykheid der Euangelische zaaken, welke zo zeer niet redenkundig betoogd, als wel, door wonderwerken, op heeterdaad, beslist moesten worden. Ook vereischten deeze tegenwoordige tydsomstandigheden, waar in de Zaligmaaker den Vygeboom vloekte, dat hy zyn byzonder werk maakte, om den Discipelen dit sterk vertrouwen in te boezemen. Het laatste Paasch-feest, dat christus met hen hier op Aarde zou bywoonen, naderde. In dit Feest zou hy hen dóor den dood begeeven, en zy zouden aan zichzelven overgelaaten worden. Hoe noodig was het daarom, dat hun dat geloof in de Goddelyke Almagt by bleeve, waar door ze alleen, en anders niet, geschikt zouden weezen, den Christelyken Godsdienst weezenlyk dienst te doen. g.
Z...... den 7den Mey, 1779. |
|