geregelde Takken: waaronder men ook, zelfs wanneer het niet waait, een aangenaam zagt geruisch hoort.
V. Wat leveren zy ons?
A. Zy leveren ons lange Planken en Sparren. Uit den bast zypelt de nuttige Terpentyn, en als men de Boomen verbrandt, haalt men uit derzelver sappen Teer en Pik, dat dagelyks veel te pas komt. De afgevallen Bladeren broeien sterk in broeibakken, en mesten uitneemend den grond.
V. En waartoe dienen de ypen?
A. Zy leveren goed Brandhout: doch men gebruikt ze liever, gelyk de Kersseboomen, om 'er Stoelen van te maaken.
V. Waartoe zyn de abeelen nuttig?
A. Tot schoeijingen onder het water.
V. Komen de populieren ons ook al te stade?
A. Uitneemend! om Paneelen en Blinden voor Schuifraamen, om Klompen voor de voeten, beter, gezonder en warmer in den Winter dan Schoenen, te maaken.
V. En tot wat einde hebben wy de berken?
A. Tot klein Brandhout.
V. En de elzen?
A. Met Elzenhout te branden kan men roode Pannen blaauw maaken, en van het zelve schoone Koolen voor de Keuken en Smeederyen krygen.
V. Essen zyn ook niet onnut?
A. Wyl Essenboomen het water kunnen verdraagen, gebruikt men ze aan de Oevers, om met hunne vasthoudende wortelen den grond tegen het uitkabbelen te bewaaren.
V. Verdienen de wilgen ook een naam?
A. Schoon zy een voos hout leveren, verdienen zy veel agting; want met de gedroogde Schors geneest men verscheiden Ziekten: van de Knotwilgen hakt men Ryseren voor de Erweten; van de hoog opgeschooten maakt men verwarmende Klompen.
V. Wat is opmerkelyk in deezen Boom?
A. Dat hy gewillig, (waarvan hy mogelyk den naam van Wilg draagt,) in allerleie gronden wil wassen; en dat hy in leven blyft, en Ryseren levert, al zyn alle zyne Ingewanden vergaan, al is 'er niets meer van hem overig dan een deel der Schors.
V. Van welk nut zyn de linden?