te brengen, hoe zy zich tegen de vreeze des Doods hebben te wapenen, door de overweging der moeilykheden van het tegenwoordige, en van 't geluk van het toekomende leven; 't welk, gelyk hy tracht te doen zien, zo verre gaet, dat de dood voor een verstandig Man niet alleen niet te duchten, maer met reden zelfs van harte te wenschen zy. Ten aendrange hiervan beschouwt hy dit leven van de slechtste zyde; en dezulken, die alleen daerop het oog vestigen, zullen hem gereedlyk toevallen: maer die dit leven, in deszelfs geheele verband, met goed en kwaed vermengd, beschouwen, die tot nog niet durven beslissen, of, over 't geheel, het goede of kwade de overhand hebbe, zullen deze drangreden tegen de vreeze des Doods niet zo bondig vinden; vooral niet van die kracht, dat zy een verstandig Man om den dood doet wenschen. 't Is geheel iets anders de dingen van dit en het toekomende leven zo te beschouwen, dat men zich los make van de Waereld, en den dood gelaten te gemoet zie; geheel iets anders ons alles in dat licht voor te stellen, dat het tegenwoordige leven, 't welk God ons schenkt, ons tot een last zy, zo dat wy om den dood wenschen. Wy zyn niet vreemd van te denken, dat het character van een recht verstandig Man, in 't eerste geval, wel zo helder doorstraelt, als in 't laetste. - Dan de Hoogleeraer komt in dezen niet voor als een Zedekundige, die zich bepaeldlyk toelegt, om te overtuigen; maer als een Redenaer, die door welspreekenheid tracht te bewegen; wanneer men veelal den boog wat sterk spant, of het stuk, dat men behandelt, wat verre trekt.