Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 525]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Aanmerkingen over 's menschen verdorvenheid en de verzoening. Door den Eerw. Heere A. Maclaine, D.D. Leeraar der Engelsche Kerke, in 's Gravenhage.Den Heeren Schryveren der Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-Oefeningen.
myne heeren!
‘IN gevolge myner laatstgedaane belofte laat ik UL. met deezen, een Tweede Stukje, ontleend, uit a Series of Letters addressed to soame jenyns Esq. on occasion of his view of the internal evidence of Christianity, By a. maclaine, D.D. Minister of the English Church at the Hague, toekomen: het zal, zo ik hoop, en vertrouw, gunstig van UL. ontvangen, geplaatst, en door het beste deel uwer Leezeren met genoegen geleezen worden.’ Ik blyf &c.
Men gaat te verre als men beweert, ‘dat geene andere Godsdienst dan de Christlyke eenige reden zoekt te geeven, van de Verdorvenheid der Menschen, of eenig hulpmiddel daar tegen aanwyst.’ - Indien men hier, door reden geeven, het zelsde verstaat als des verslag doen, loopt het aan tegen de spreekendste blyken der Oudheid. Want de Godsdienstige Jaarboeken van alle Oostersche Volken, van de Chineesen, Indiaanen, Persiaanen en Grieken, en welinzonderheid de stelzels van pythagoras en plato,Ga naar voetnoot(*) gewaagen niet alleen van de Verdorvenheid; maar ook van den Val der verstandige en gelukkige Weezens, uit een staat van regtheid en gelukzaligheid. Uit welk eene Overlevering zy dit ontleenden, kan heden niet gemaklyk worden nagespeurd: doch dat zy 'er iets van wisten is genoegzaam tot wederlegging van | |
[pagina 526]
| |
de stelling, ‘dat het Euangelie alleen berigt geeft van 's Menschen Verdorvenheid,’ of men moet dan door het Euangelie niet alleen het Nieuwe Testament verstaan; maar ook alle de Overleveringen van de Aardsvaderlyke tyden en zelfs van de Eeuwen vóór den Zondvloed. Neemt men de Spreekwyze reden geeven, in den zin van aan te toonen op welk eene wyze die verdorvenheid in de wereld kwam, en hoe ze werd ingevoerd: dan zal ze ook geen steek kunnen houden. Met regt zou men kunnen beweeren, dat het Euangelie hier van op de beste wyze reden geeft, schoon de wysheid der Heilige Schryveren het niet goed gevonden hebbe, ten deezen opzigte, zulk een omstandig verslag op te leveren, als geschikt is ter wegneeming van alle duisterheidGa naar voetnoot(*). Dan, wat hier van ook zyn moge, het stemt met de waarheid niet overéén, dat men geene poogingen heeft aangewend, om, ook in dien zin, reden te geeven van 's Menschen Verdorvenheid: naardemaal het zeker gaat, dat de Wyzen in den ouden tyd voorgewend hebben, op hunnen trant, dit stuk op te lossen. Plato's berigt van deeze zaak is, onder andere, vry keurig: op verscheide plaatzen in zyne Schriften ontmoeten wy daar van eenige trekken. In zynen Phaedrus schryft hy, den Val der Menschen uit de lugtgewestische en eerste Aarde, toe, aan ‘hunne verwaarloozing om het Godgeleide te volgen, na de Bovenhemelsche Gewesten, in welke men de waarheid in den grond zou kennen: aan hun gebruiken van Nectar en Ambrosia, (dat is deelneemen in dierlyke en voorbygaande gelukzaligheden,) in gevolge waar van zy log en traag werden, hunne vleugels braken, op Aarde nederkwamen, en in Menschlyke lichaamen overgingen, die min of meer slegt en bedorven waren, | |
[pagina 527]
| |
naar gelange zy hooger plaats bekleed hadden. Toen werd goed en kwaad ondereen vermengd.’ Even ongegrond is het te beweeren, ‘dat, vóór de verkondiging van het Euangelie, geene pooging gedaan is om eenig hulpmiddel tegen de Verdorvenheid der Menschen aan te wyzen.’ Geen hulpmiddel, in de daad, zo kragtig als dat van het Euangelie, werd oit der Wereld aangebooden: maar te zeggen, dat men noit op eenig ander gedagt heeft, of zelfs dat het hulpmiddel, in het Euangelie voorgesteld, geheel verschillend was van alles, dat, vóór de verkondiging van 't zelve, werd uitgedagt, strekt ten bewyze van eene groote onkunde, of van eene onverschoonlyke onoplettenheid op den Staat der Wysbegeerte en van den Godsdienst, in onderscheide tydperken der wereld. In de overgebleeve stukken van de Orpheische, Pythagoreesche, Platonische en Stoicynsche Wysbegeerte, in de berigten, die herodotus, jamblichus, en eusebius ons opleveren van de Godsdienstige Leerstellingen en Zedelyke voorschriften der Egyptische Wyzen, vinden wy de verhevenste regels en voorschriften om de Ziel tot haare oorspronglyke zuiverheid te herstellen: doch deeze regels en voorschriften, waren met geestdryvery vermengd, en niet onderschraagd door eenige steunzels of vooruitzigten gelyk aan die het Euángelie verschaft. Zy waren, nogthans, verre van daar mede te stryden, ja zelfs daar aan niet ongelyk. Het Gebed, het Geloof, de Beschouwing van de Godheid, de Deugd, om de Ziel te zuiveren van zinlyke dwaasheid, de Waarheid om het Godlyk Beeld te herkrygen, de Liefde en Goedgunstigheid, straalen van 't Godlyk weezen, waren de middelen door deeze Wyzen voorgeschreeven, om den Mensch van zyne Verdorvenheid, en de jammerlyke gevolgen zyns vals te geneezen. Niet min onverdeedigbaar is de Stelling. ‘Dat geene andere Godsdienst dan de Christlyke het ondernomen hebbe, de onvergeeflyke natuur der Zonder te verklaaren, zonder den invloed van de tusschenkomst eens Middelaars, en de borgtogtlyke Voldoening, door het lyden van een Verheevener Weezen.’ De Spreekwyzen der Heilige Schryveren, omtrent dit stuk gebruikt, bewyzen, in geenen deele, dat de Zonde onvergeeflyk was, zonder de verzoenende offerande van een verheevener weezen. Zy spreeken daar van niet, zy toonen ons de wyze, die de Godlyke Wysheid en Genade gehouden heeft ter Zaliging van het Menschdom, door 't middelaarschap en 't lyden van christus; zy verklaaren, dat, door zyne tusschenkomste, de Mensch, de | |
[pagina 528]
| |
vergiffenis der Zonde, de ondersteuningen der Genade en de zegeningen der Onsterflykheid verkreegen hebbe: en 't is alleen de waan en roekloosheid van onwysgeerige Godgeleerden, die uit de keuze van deeze wyze beslooten heeft, dat de Zonde, buiten zulks, of, op eene andere wyze, volstrekt onvergeeflyk was. Zyn de uitdrukkingen de beste, en de eenigste wyze van gelyke of dezelfde betekenis? Of durft iemand vaststellen, dat, gelyk wy in de Natuurlyke wereld zien, hoe verschillende schikkingen een en het zelfde uitwerkzel kunnen te wege brengen, het ook zo niet kan gelegen zyn in de zedelyke wereld, en in het Godlyk bestuur? Ik geloof niet dat een Godgeleerde, die de rede plaats geeft, heden zal beweeren, dat god de Zonde niet zou hebben kunnen vergeeven, zonder eene verzoenende offerande: of hy moest zulks beweeren op dit beginzel, dat god geen ding doen kan of het is volstrekt het beste, alle dingen wel overwoogen zynde - en, op dit beginzel, mag men zeggen, dat god geen ding doen kan dan 't geen hy met de daad doet. Doch dit is hier de zaak niet: wy moeten klaare denkbeelden hebben, en nauwkeurige spreekwyzen bezigen, in 't behandelen van deeze stosfen. Om te bepaalen of de Zonde vergeeflyk of onvergeeflyk is, zonder eene Verzoening, behooren wy vooraf te overweegen, wat de Vergiffenis der Zonde betekent. Maar, eer wy ons een rechtmaatig begrip van de natuur der Vergiffenisse kunnen vormen, moeten wy met nauwkeurigheid onze denkbeelden bepaalen over de natuur der Straffe: dewyl het deeze is, die de Vergiffenis ten oogmerk heeft weg te neemen. - Straffe, in 't algemeen, is eene zekere maat van lyden een vrywerkend weezen aangedaan, in gevolge van het overtreeden eener wet: en 't eenig einde der Straffe, 't welk wy kunnen begrypen, is het handhaaven van 't gezag en den invloed der Wetten, of, met andere woorden, het verzekeren der gehoorzaamheid. Indien wy dan den Mensch beschouwen, in den staat der natuure, als een overtreeder van de wet der Rede, waar aan hy in dien staat onderworpen is, wordt deeze overtreeding onmiddelyk gestraft door berouw, de natuurlyke vrugten van zedelyke ongeregeldheid, en, in veele gevallen, door natuurlyk kwaad, het uitwerkzel van onmaatigheid en ondeugd. - Maar dit is alles niet. - Berouw verwekt vrees, of een dugten, dat, behalven de inwendige knaaging van 't Geweeten, een der onmiddelyke staavingen van de Wet der Natuure, verdere blyken van afkeuring eens beledigden Reg- | |
[pagina 529]
| |
ters, in een toekomenden staat, te wagten staan. Deeze vrees wordt gevestigd door de volgende overweeging, dat de knaaging minst gevoeld wordt in deeze wereld, door de grootste overtreeders, en vermindert naar maate de verdorvenheid en verkeerdheid des Zondaars toeneemt, terwyl, aan den anderen kant, de uitwendige voordeelen deezes leevens, uit hoofde van de vaststelling der algemeene wetten, dikwyls den Snooden en Godloozen ten deele vallen. Hier uit maakt men op, dat uitwendige of van buiten aan komende straffe, in een toekomenden staat, zullen gevoegd worden by de natuurlyke uitwerkzels der boosheid, even als stellige straffen aan de misdaaden hier beneden, wyslyk en ten beste der maatschappye, gehegt zyn om de wetten van de goede orde te onderschraagen, en de aanschouwers van overtreeding af te schrikken. Deeze uitwendige of van buiten aankomende straffe alleen kan het voorwerp van Vergiffenis zyn: want die Vergiffenis kan niet betekenen, dat de Wetgeever en Regter de Zonde goedkeurt; zy kan niet betekenen, dat hy die zelfveroordeeling en knaaging, de natuurlyke staavingen van zyn geschonde wet in 't hart der menschen, wegneemt; want deeze kunnen alleen geweerd worden door het wederkrygen van eene deugdgezinde gemoedsgesteltenisse, door het aflaaten van boosheid, van ongeregelde neigingen, van kwaade hebbelykheden, en snoode daaden. De uitwendige straffe op de zonde gesteld, of tot verbetering van den schuldigen, of tot waarschuwing der aanschouweren, is, derhalven, de eenige waar omtrent de Vergisfenis kan werkzaam weezen. Dewyl nu deeze straffe aan de zonde gehegt is, niet in de natuur der dingen, gelyk knaaging en berouw, maar door eene stellige beschikking, in de wyze van bestuur, kan ze vernietigd worden om redenen van wysheid en barmhartigheid, en dus blykt het dat de Zonde vergeeflyk is. In de daad, indien de straffe, hier vermeld, in de natuur der dingen, en uit hoofde der weezenlyke gesteltenisse van 's Menschen Ziele, aan de zonde verknogt ware, dan zou dezelve onvergeeflyk weezen, en zelfs de tusschenkomst van eenen Middelaar zou ze niet kunnen wegneemen: overeenkomstig hier mede zien wy, dat de tusschenkomst van christus de knaagingen des geweeten niet wegneemt, of de Deugd moet in de Ziel hersteld weezen; dat dezelve het uitstaan van veel natuurlyk kwaad, (dat des doods onder andere,) gehegt aan de zedelyke wanorde in de tegenwoordige gesteltenis der menschlyke natuure niet voorkomt. Maar, ik herhaal het nog eens, deeze van buiten aankomende straffe, daar zy onderscheiden is van de natuurly- | |
[pagina 530]
| |
ke uitwerkzels der zonde, en daar aan wordt toegevoegd, met oogmerk om ten voorbeeld te strekken en waarschuwing te geeven, kan ze, in zekere gevallen, opgeschort en vergeeven worden, zonder de tusschenkomst van eene borgtogtlyke Verzoening; en de Regtvaardigheid van den Godlyken Wetgeever wordt, door die Vergiffenis, niet meer gekrenkt, dan die van een aardsch Vorst zou gekrenkt worden, als hy, om reden van voorzigtigheid of goedertierenheid, in 't geval van boosdoenders, die eigenlyke voorwerpen van Genade zyn, de strengheden van de uitvoering der strafdreigende Wetten, verzagtte en onuitgevoerd liet, zonder den Staat des eenigen zoen te verschaffen. De harde leer van 't geen de Scholastike Godgeleerden Wreekende Geregtigheid heeten heeft al deeze donkerheid en verwarring te wege gebragt omtrent een stuk, 't welk zo klaar is als de zon op den vollen middag. Dan deeze Leer is veel eer gevormd naar de grimmige en wraakzugtige driften der Menschen, dan gebouwd op de bedaarde en goedertierne regtheid van god, en zeker is dezelve, (gelyk zommigen ze voorstellen,) zo strydig met den aart van den waaren Godsdienst als met de beginzelen eener gezonde Wysbegeerte. - Indien de Menschen slegts in bedenking wilden neemen, dat 'er geen bepaalde en innerlyke evenredigheid is tusschen uitwendige straffe en zedelyk kwaad of wanverdiensten, dat deeze verandert naar de Characters, de omstandigheden, de tyden, en plaatzenGa naar voetnoot(*) - ja, dat de uitwendige straffe dikwyls toeneemt door die eigenste omstandigheden, welke de wanverdienste of snoodheid van den gestrasten verminderen,Ga naar voetnoot(†) zouden zy rechtmaatige denkbeelden van dit stuk vormen, en zien, dat alle zodanige strasfen kunnen veranderd, opgeschort, vermeerderd of | |
[pagina 531]
| |
afgeschaft worden, naar dat de einden des bestuurs zulks eischen. De voor bygebragte bedenkingen bedoelen geenzins noch strekken eenigermaate om de waardije en 't gewigt van die onwaardeerlyke Offerande, welke de Godlyke Middelaar van zichzelven gedaan heeft voor de zonde der wereld, te verminderen: zy dienen alleen in het vormen van valsche denkbeelden van de beginzels, op welke de Leer der Verzoeninge rust, voor te komen, en te toonen, dat de Osferande aan het Kruis eer een middel van Keuze en Wysheid was, om het zedelyk Bestuur te onderschraagen, de schriklyke gevolgen van zonde en ongeregeldheid ten toon te spreiden, dan een stuk van Noodzaaklykheid, door ontoegeeflyke Regtvaardigheid gevorderd als eene toebrenging, onafhanglyk van de uitwerkzelen, die deeze Opoffering zou veroorzaaken op de beschouwers van deeze verbaazende en ontzaglyke vertooning. De betuiging des Apostels, het betaamde hem, om welken alle dingen zyn, en door welken alle dingen zyn, dat hy veele kinderen, tot de heerlykheid leidende, den Oversten Leidsman hunner zaligheid, door lyden, zou beiligen, behelst eene volkomene waarheid. Het lyden van christus deedt hem volmaakt worden beide als de Middelaar, die de heillooze gevolgen der zonde onder een regtvaardig bestuur zou toonen; en als een voorbeeld dat aan het Menschdom de uitmuntendste blyken zou geeven van geduld en onderwerping onder de voorbygaande rampen in een staat van beproeving. |
|