De tweede nieuwe overtoomsche markt-schipper, of Durkerdammer kramer. Beladen met liederen(1840)–Anoniem De Tweede Nieuwe Overtoomsche Markt-Schipper, of Durkerdammer Kramer. Beladen met Liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] De tweede nieuwe Overtoomsche Markt-Schipper, of Durkerdammer Kramer. Een aardige Vrijagie tusschen Harmen en Tryn. Op een vrolijke wijs. Onlangs in de Maneschijn, Zoo ging Harmen langs de straten, En vond zijn beminden Trijn, Staande bij haar buurvrouw praten, Hij niet lui zoo men denken kan, Boog gelijk een beleefd jongman, En sprak zijn Beminde an. Harmen. Pronkje van het Fransjespad, 't Is me lief dat 'k uw mag spreken: Ach, mijn allerwaardste schat! Toont mij ook een liefdeteeken, [pagina 4] [p. 4] Meisje! wilt mij niet versmaân, Kom laat ons in de lichte maan, Met ons twee wat wandelen gaan. Trijn. Loop, verwaande zotte bol! Opperhoofd van alle dwazen, Zijn uw harsens op de hol? 'k Geloof van ja, gij zijt aan 't razen; Weet uw haring hier niet braad, Daarom keert mijn lieve maat, Weer naar de Passeerderstraat. Harmen. Trijn! ik wou wel om een stoop, Dat gij mijn ook wou beminnen, Want als ik met Mosselen loop, Speelen mijn verliefde zinnen; Steeds op uw volmaakte leên, Dus waag ik een blaauwe scheen, Zeg geen neen, zeg geen neen, zeg geen neen. Trijn. Wel mijn lieve Mosselman! 'k Win met Zwavelstokken sneijen, Vrij meer als gij winnen kan, Daarom wilt een ander vrijen, Die jou wederom bemind, Want ik ben mijn lieve vrind! Tot het trouwen niet gezind. Harmen. Ach mijn lieve Zielsvoogdes! 'k Zweer u bij mijn nieuwe wagen, En ook bij mijn mosselmes, Dat ik wel zal zorg dragen: Dat wij leven met fatsoen, Ik zal voor u het kosje bloên, Zoete Trijn! ach wilt het doen. Meid ik werk ook in de baan, En aan 't helblok in den zomer, 's Winters zal 'k om Turf gaan, [pagina 5] [p. 5] Naar het veen, ik ben geen droomer; 'k Kan ook netjes breijen trant, Ach, genade! mijn liefde brand, Als een kaars in de lappenmand. Trijn. Al kond gij nog eens zoo veel, Nog zult gij mij niet bekoren. Harmen. Lieve Trijntje! 'k ben zoo eel; Ach zij vlugt en wil niet hooren, O, daar is voor mij geen hoop, Nu ik niet als blaauwtjes loop, Doch ik geef nog weinig koop. Vorige Volgende