De Tweede Ronde. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Kort proza
| |
[pagina 164]
| |
zit uitstekend zal beheren. Meteen zijn er voor haar echtgenoten te kust en te keur en het is haar vergund zelf te kiezen. De moeilijkheid is om tegelijk teder te zijn en hard te knijpen. Het behaagzieke type slaagt daar niet in, het ruwe type al evenmin. Hiervoor zijn wezenlijke kwaliteiten nodig, en een echt vrouwelijke natuur. Maar wat een blijdschap als het gelukt is en hoe begrijpelijk zijn de vreugdetranen van het jonge meisje wanneer de aanwezigen haar geroerd feliciteren!
Uit: Voyage en Grande Garabagne | |
VertraptToen ze tien jaar op hem getrapt hadden, zeiden ze: ‘Hij had toch zo zijn kwaliteiten. Vanaf vandaag mag niemand meer op hem trappen.’ Beetje bij beetje kwam hij overeind, want hij had werkelijk kwaliteiten. Maar omdat de mensen gek zijn op spelletjes, werd hun op een zondag toegestaan om nog één keer op hem te trappen. Hij was er niet meer aan gewend, en daarom werd hij die ene zondag zo geplet dat hij daarna altijd bleef sukkelen. ‘Zoveel kwaliteiten had hij nou ook weer niet,’ zeiden ze.
Uit: Mes propriétés | |
MagieIk was erg nerveus vroeger. Ik heb er iets op gevonden. Ik leg een appel op tafel. Vervolgens ga ik die appel in. Wat een rust! Het lijkt simpel. Toch heb ik er twintig jaar over gedaan: en het zou me nooit gelukt zijn als ik met die appel had willen beginnen. Waarom niet? Misschien had ik het wel vernederend gevonden, gezien het kleine formaat en het trage, ondoorzichtige leven van een appel. Dat zou kunnen. De gedachten van onder de oppervlakte zijn zelden fraai. | |
[pagina 165]
| |
Ik pakte het dus anders aan en verenigde mij met de Schelde. De Schelde te Antwerpen, waar ik hem aantrof, is breed en belangwekkend. Hij stuwt een flinke golfslag voor zich uit. De zeevarende schepen die zich aandienen neemt hij op. 't Is een rivier die er wezen mag. Ik besloot één te worden met hem. Van vroeg tot laat stond ik op de kade. Maar ik versnipperde mij in het vele en nutteloze dat ik zag. Mijns ondanks keek ik nu en dan ook nog naar de vrouwen, en dát staat een rivier niet toe; een appel ook niet; niets in de natuur staat dat toe. Daar stond ik dus aan de Schelde, met duizend dingen die op me afkwamen. Wat te doen? Opeens (ik had van alles afstand gedaan) bevond ik me... ik zeg niet in zijn plaats, want de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het daar nooit echt van gekomen is. Hij stroomt maar door (dat vormt het grote probleem), hij glijdt voort richting Nederland, waar hij de zee vindt en de waterhoogte op nul. Maar nu mijn appel. Ook daar ging het met vallen en opstaan; wat ik allemaal meemaakte, dat is een heel verhaal. Eraan beginnen valt niet mee en het uitleggen ook niet. Ik kan het u trouwens in één woord zeggen. Een lijdensweg. Eenmaal in de appel was ik stijf van de kou.
Uit: Lointain intérieur | |
De waarheid over de man die zich van de tweeënzestigste verdieping van Kreekastel te Broadway omlaag wierp en die Benson heette.Hij is gestorven van de schrik. 't Was een lafaard. Hij was al aan het vallen toen hij opeens bang werd, bij het zien van de enorme ruimte onder hem. Alleen zijn lichaam viel. Benson zelf liet zich niet gaan, bleef zo ongeveer ter hoogte van de negenenvijftigste verdieping hangen, of tussen de negenenvijftigste en de zestigste, en keek hoe zijn lichaam omlaag ging en omlaag ging tot het beneden was, in stukjes uiteengespat. Daarop begon Benson (Bensons ziel) langzaam aan de af- | |
[pagina 166]
| |
daling, hij ziet zijn lichaam van dichtbij en ziet dat het niet meer bewoonbaar is. Hij geneert zich als hij de drommen mensen bekijkt, de politieagent die in zijn boekje schrijft en de mensen die weglopen met een mooi verhaal om 's avonds thuis te vertellen. Ja, Benson is een lafaard. Maar er is een ongelooflijke wilskracht voor nodig om tijdens de val in je lijf te blijven, ondanks de aanstaande verplettering der weefsels. Jazeker! Dat vergt een verbluffende wilskracht! Je hebt er ook die vanuit de derde verdieping vallen en dan loopt het lichaam minder schade op. De arts gaat over tot kunstmatige ademhaling, wel een uur lang, en zegt bij zichzelf ‘dat ie 'm wel weer op gang krijgt, die bliksemse patiënt!’ Maar de ziel is er al vandoor en hij had net zo goed kunnen proberen een regenjas aan het ademen te krijgen. Het komt ook voor dat de ziel spijt krijgt van haar lafheid. Ze blijft om het lijf sluipen, meent dat het er nog best mee door kan, glipt erin, probeert snel welke houding het prettigst is tot ze zich weer lekker voelt in dat lijf, dat meteen weer ademt. En glimlachend veegt de arts zich het zweet van het voorhoofd.
Uit: Qui je fus |
|