‘stijl’ met ‘emotionaliteit’. Op de Beek inter-preteert deze combinatie als ‘een vorm van evaluatie die het onderscheid autonoom-heteronoom ondergraaft.’ Ik vind het jammer dat deze combinaties (en de eventuele verschuivingen daarin) niet uitvoeriger besproken worden.
Hoewel de categorisering van uitspraken duidelijke voordelen biedt, zijn er ook nadelen. De noodzaak om feiten in categorieën in te delen, leidt ertoe dat een deel van deze feiten in restcategorieën terechtkomt. Van de toegekende eigenschappen valt bijna een kwart in de restcategorie ‘goed/overig’. Ruim een kwart van de evaluatieve uitspraken betreft dan weer het aspect ‘geheel/deel’, wat eigenlijk net als de categorie ‘overig’ een restcategorie is (want ze betreffen het werk, of een deel ervan, als geheel en dus niet een bepaald aspect ervan). Dat brengt me bij een ander nadeel: categorieën zijn haast per definitie betwistbaar. De categorie ‘geheel/deel’ is van een andere orde dan de categorieën die verwijzen naar een aspect van het werk, zoals de structuur, de stijl of de thematiek. Wanneer een eigenschap toegekend wordt aan het werk als geheel vervalt mijns inziens het onderscheid tussen aspect en eigenschap.
Waar de indeling in aspecten nog grosso modo de logica van de literaire analyse volgt, is bij de categorisering van de eigenschappen de logica minder duidelijk. Zo snap ik niet goed waarom ‘samenhang’ en ‘continuïteit’ niet samen een categorie ‘structurele eigenschappen’ vormen. Of waarom ‘intensiteit/levendigheid’ en ‘emotionaliteit’ aparte categorieën zijn (ze kunnen evengoed samen een categorie ‘affectieve eigenschappen’ vormen, waarbij dan ook effect op de lezer zou horen). Onder literaire eigenschappen schaart Op de Beek categorieën als ‘bescheidenheid’, ‘pretenties’ en ‘authenticiteit’, wat ik eerder morele eigenschappen zou noemen.
Soms lijkt het onderscheid tussen aspect en eigenschap bovendien te vertroebelen. De code ‘emotionaliteit’ is volgens Op de Beek ook toegekend aan ‘evaluaties van de emoties in het literaire werk,’ waarbij ‘emotie’ meer als aspect dan als eigenschap lijkt te functioneren (het is immers de emotie die geëvalueerd wordt). In de categorie ‘literaire/intellectuele eigenschappen’ zijn dan weer ongelijksoortige eigenschappen samengebracht. Op de Beek geeft de volgende toelichting: ‘veel uitspraken van critici over de diepgang en complexiteit van literaire werken zijn niet te scheiden van hun oordelen over de literaire kwaliteit.’ De constatering dat critici deze eigenschappen vaak op een hoop gooien, lijkt me net een goede reden om ze principieel van elkaar te onderscheiden, zodat je vervolgens de vervlechting kunt laten zien (naast de combinatie aspect-eigenschap is de combinatie van eigenschappen ongetwijfeld relevant).
En zo valt over de categorieën wellicht eindeloos te discussiëren. Ik vermoed dat de afstemming tussen de categorieën en de hypothesen die in het onderzoek getoetst worden nog iets preciezer had kunnen zijn. Het zij zo.
In drie hoofdstukken kwalitatieve analyse verfijnt Op de Beek de categorieën die aan de basis liggen van het kwantitatieve onderzoek. Twee van deze hoofdstukken zijn gewijd aan eigenschappen (respectievelijk morele, reli-