middle brow tijdschriften, die ook een rol hebben gespeeld in de verspreiding van het modernisme, blijven dus grotendeels buiten beschouwing. Wanneer we in aanmerking nemen dat dit project slechts een heel specifiek en in economische termen marginaal deel van het tijdschriftenveld bestrijkt, is de omvang ervan des te indrukwekkender: het gaat om honderden kleine tijdschriften, die samen een levendige counterculture vormden en een broedplaats waren van artistieke en culturele vernieuwingen. Nu zijn bepaalde modernistische tijdschriften al lang en breed gecanoniseerd als belangrijke schakels in de artistieke ontwikkeling van de twintigste eeuw, maar de meerwaarde van dit project is nu juist dat het een rijk geschakeerd beeld van het tijdschriftenveld schetst, inclusief vele mislukte en vergeten tijdschriften. Daarmee wordt recht gedaan aan het experimentele, complexe en soms tegenstrijdige karakter van het modernisme. Het is dankzij de voortschrijdende digitale ontsluiting van tijdschriften en de groeiende belangstelling voor de materiële condities waaronder modernistische teksten werden geproduceerd dat een vruchtbaar onderzoeksterrein is aangeboord, op te vatten als een soort ‘microsociologie’ van het modernisme. Dit project vormt daartoe een magistrale aanzet.
Ook het derde deel opent met een uitgebreide inleiding door Peter Brooker waarin de specifiek Europese situatie in de vroege twintigste eeuw wordt geschetst. Brooker beroept zich op Werner en Zimmermanns concept van de histoire croisée om de complexiteit en veelzijdigheid van de politieke, sociale en culturele geschiedenis van het continent te benoemen. De Europese landen waren onderling nauw verbonden maar kenden ieder hun eigen culturele logica en ontwikkelingstempo. Brooker noemt als voorbeeld hoe de Eerste Wereldoorlog een beslissende gebeurtenis was voor het hele continent, maar in de neutrale landen anders werd beleefd dan elders. De plot van de modernisering van Europa kent meerdere verhaallijnen (urbanisatie, technologische ontwikkeling, sociale revoluties) die niet altijd synchroon lopen en onderling tegenstrijdig kunnen zijn. Brooker bespreekt de complexe verhouding tussen de historische avant-garde en het meer gematigde modernisme en roept alle redacteurs van dit deel op ‘to bring a conscious critical awareness to their use of these terms, not in the expectation of uniformity, but so as to illustrate how the aesthetic and ideological freight they have carried might be grounded in the specificity of the movements, moments, and cultures of which literary and art magazines are part’.
Brooker gaat ook in op kwesties rond nationale identiteit en internationale uitwisseling, een complex vraagstuk in een periode waarin grenzen binnen Europa verschuiven en veel interne migratie plaatsvindt. De geografische ordening van de serie, zowel tussen als binnen de afzonderlijke delen, is enigszins tegenstrijdig met de premisse dat het modernisme een bij uitstek transnationaal fenomeen was. Tijdschriften vormen centra van grensoverschrijdende auteursnetwerken met figuren als Ezra Pound of Valery Larbaud als agents de liaison, verschijnen in meerdere landen en/of talen (Mécano) of migreren zelf tussen verschillende landen (The Little