In DABNAP staan de kunstenaarstijdschriften van de naoorlogse vernieuwers centraal, zoals de CoBrA-beweging, de visuele poëzie, de happening en het experimentele theater. Het project richt zich op periodieke kunstenaarspublicaties (self-publishing) van de neo-avant-garde. De initiatiefnemers waren individuele kunstenaars of kunstenaarsgroepen die tegelijk verantwoordelijk waren voor de teksten en beelden, de vormgeving, de productie én de distributie.
Als collectie bekeken, levert dat een opmerkelijke mix op van literatuur, beeldende kunst, kritiek en essayistiek. Ook op materieel vlak werden uiteenlopende keuzes gemaakt wat betreft formaat, papier en druktechniek. Sommige tijdschriften werden gedrukt, maar vaker werden ze gestencild, en in enkele gevallen werd ook van zeefdruk of fotokopie gebruik gemaakt. De periodieken bereikten in de regel een beperkt publiek. Op enkele uitzonderingen na (zoals De Tafelronde en Heibel) hadden ze bovendien een korte levensduur. De neo-avant-gardistische tijdschriften vertegenwoordigen niet alleen een tijdsgeest, maar zijn ook een verzameling kunstobjecten, en bijgevolg een unieke bron van informatie.
Hoewel de erfgoedsector en het academische milieu (internationaal gezien) een groeiende interesse toont voor neo-avant-gardetijdschriften, blijft de belangstelling in België achterlopen. Omdat de periodieken zich tussen het domein van de literatuur en dat van de beeldende kunst bevinden, dreigt deze unieke collectie in beide disciplines naar de achtergrond te verdwijnen. Het onderzoek wordt nog bemoeilijkt doordat de kunstenaarstijdschriften in eigen beheer werden uitgegeven en vaak een beperkte oplage kenden. Volledige reeksen van bepaalde titels zijn moeilijk te vinden. Sommige gestencilde tijdschriften, zoals Anar en Revo, zijn zeer kwetsbaar.
Het onderzoeksproject DABNAP wil deze lacune in het onderzoek aanpakken. Meer bepaald stelt het project zich tot doel om het kunstenaarsnetwerk dat zich heeft kunnen vormen en kristalliseren via dit uitgebreide corpus van publicaties, te visualiseren en te analyseren. Dat vraagt om een weloverwogen methodologie op twee niveaus, namelijk het tekstuele en het visuele.
Wat het visuele niveau betreft, worden de digitale scans van de originele tijdschriftpagina's op hoge resolutie (600 dpi) gemaakt, zodat de onderzoeker kan inzoomen op details die voor het blote oog moeilijk zichtbaar zijn. Zo wordt beter duidelijk via welke specifieke technieken het drukwerk tot stand kwam (zeefdruk, fotokopie, stencil, offset, e.a.) en voor welke effecten dat zorgt op gebied van typografie, kleur, compositie en lay-out.
De gebruikte resolutie is aanzienlijk hoger dan de in bibliotheken en archieven gangbare norm van 300 dpi. De keuze voor deze hoge resolutie brengt namelijk ook een betere kwaliteit van de automatische tekstherkenning met zich mee. Tegelijk zijn er ook nadelen aan verbonden. De hoge resolutie maakt het onpraktisch om met ongecomprimeerde bestandsformaten zoals TIFF te werken, maar verplicht tot gecomprimeerde formaten zoals PDF en JPG. Wat daardoor aan digitale duurzaamheid wordt ingeboet (de compressie is onomkeerbaar), compenseert de hogere kwaliteit van de herkende tekst en van de facsimiles die online kunnen worden aangeboden.