zijn juiste waarde geschat. Dat de kanunnik Henricus Gualterus Eskes er zo goed als zeker de anoniem gebleven spiritus rector van is geweest heeft de Nijmeegse historicus wel goed aangevoeld. Gefocust als hij was op het proces van in vrijheid herboren en langzaam maar zeker verlicht wordende Nederlandse katholieken was Rogier kennelijk teleurgesteld over de inhoud van het blad dat hij aan de vergetelheid had ontrukt en dat het begin van de Nederlandse katholieke tijdschriftpers zou kunnen markeren, als men de staatsgrenzen even iets ruimer nam.
De gedachte in de verantwoording van het driemanschap dat het digitaliseren van tijdschriften het onderzoek naar de historische context van een titel wenselijker dan ooit maakt, kan men onderschrijven: pas dan kan sprake zijn van een optimaal gebruik als historische bron. Van de in totaal 1419 pagina's die de twee delen van het Kerkelyk Leesblad beslaan, zijn er 484 in de bundel afgedrukt. Wanneer een tijdschrift integraal en volgens de strikt gehandhaafde specificaties van bijvoorbeeld de Koninklijke Bibliotheek gedigitaliseerd en doorzoekbaar gemaakt is, kan ontsluiting door pagina's te herdrukken achterwege blijven. In het geval van het Kerkelyk Leesblad vormt de herdruk van een selectie van de gepubliceerde bijdragen echter wel een aardige eye opener, omdat de lezer daardoor in het boek rechtstreeks een venster op de tijd en de regio wordt geboden.
Belangrijker is echter dat de auteurs recht doen aan de bedoeling die Eskes met het blad had. Hij bood de lezers geen spreekbuis van de Verlichting zoals Rogier dacht of waarschijnlijk wenste. Het ging de kanunnik uit Rees om permanente educatie van zijn als intermediairs te beschouwen doelgroep: de tot een bovenlaag van de bevolking te rekenen geestelijken in zijn omgeving dienden bij de tijd gebracht te worden, zodat zij de hun toevertrouwde gelovigen in het gebied van de Nederrijn konden behoeden voor de valkuilen van de Verlichtingsideeën. In een gesprek tussen een pastoor en een kapelaan duikt in dit verband al gauw het begrip ‘hervormzucht’ op. Om het vanuit een middenpositie tussen Verlichting en traditie opererende Kerkelyk Leesblad te plaatsen kiest Van Gemert voor het typisch Duitse fenomeen van het Intelligenzblatt: een op het denkend deel van de natie gericht blad dat ongestoord kon verschijnen, als het zich maar niet inliet met de actuele politiek. Ter verontschuldiging van Rogier kan men aantekenen, dat het onderzoek naar de vroege tijdschriftpers in zijn tijd nog in de kinderschoenen stond. Piet Buijnsters en André Hanou worden door Eickmans en zijn medeauteurs terecht als pioniers op dit gebied genoemd. De analyse van Van Gemert bevestigt mijn vermoeden dat Rogier iets heeft gezocht wat zijn bron hem niet kon bieden.
De lezer wordt op zijn wenken bediend als hij zich afvraagt wat er van de door Rogier zo scherp verwoorde kritiek op het taalgebruik overblijft. Op basis van een met bewonderenswaardige acribie uitgevoerd taalhistorisch onderzoek toont Eickmans overtuigend aan dat het twee eeuwen geleden als ‘Cleefsch-Hollandsch’ aangeduide Nederrijnse gesproken, geschreven én gedrukte woord een derde variant van de Nederlandse taal is, naast het Nederlands en het Vlaams. Een kaart van de situatie van de aan de Niederrhein gebezigde talen omstreeks 1789 illustreert de diversiteit aan taalgebieden: in som-